ECLI:NL:OGAACMB:2020:86

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
27 juli 2020
Publicatiedatum
23 oktober 2020
Zaaknummer
CUR201803985
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verzoek tot herziening van bezoldiging in ambtenarenrechtelijke context

In deze zaak heeft klaagster, de Regering van Curaçao, bezwaar gemaakt tegen een beschikking van verweerster, waarin het verzoek van klaagster om haar bezoldiging per 1 januari 2003 naar schaal 14 te herzien, werd afgewezen. Klaagster was in dienst van het Land en had eerder een functie bekleed die in schaal 14 werd gewaardeerd. De bestreden beschikking was genomen naar aanleiding van een verzoek om terug te komen op een eerder besluit dat in rechte onaantastbaar was geworden. Het Gerecht in Ambtenarenzaken heeft vastgesteld dat klaagster geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden had aangevoerd die een hernieuwde beoordeling rechtvaardigden. De openbare behandeling vond plaats op 29 april en 1 juni 2020, waarbij klaagster en haar gemachtigde aanwezig waren. Het Gerecht oordeelde dat de afwijzing van het verzoek om herziening van de bezoldiging ongegrond was, omdat de eerdere besluiten al onherroepelijk waren en er geen nieuwe feiten waren die een herziening rechtvaardigden. De uitspraak van het Gerecht werd gedaan op 27 juli 2020, waarbij het bezwaar tegen zowel de bestreden beschikking als het benoemingsbesluit ongegrond werd verklaard.

Uitspraak

GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN CURAÇAO

Uitspraak
in de zaak van:

[klaagster],

wonende in Curaçao,
klaagster,
gemachtigde: mr. B.L. Lie Atjam, advocaat,
tegen

de Regering van Curaçao,

verweerster,
gemachtigde: mr. Z.V.I. Isenia, werkzaam bij verweerster.

Procesverloop

Bij brief van 14 september 2018, door klaagster op 19 oktober 2018 ontvangen, heeft verweerster het verzoek van klaagster van 28 juli 2003 strekkende tot herziening van haar bezoldiging naar schaal 14 met ingang van de datum van haar weder indiensttreding afgewezen (de bestreden beschikking).
Bij landsbesluit van 14 september 2018, door klaagster eveneens op 19 oktober 2018 ontvangen, is klaagster met ingang van 10 oktober 2010 benoemd in de functie van Beleidsmedewerker-C bij de Beleidsorganisatie van het ministerie van Bestuur, Planning en Dienstverlening in schaal 13, trede 5 (het bestreden benoemingsbesluit).
Op 26 november 2018 heeft klaagster tegen de bestreden beschikking en het bestreden benoemingsbesluit bezwaar gemaakt bij dit Gerecht (het bezwaar) en dit bezwaar daarna aangevuld.
De openbare behandeling van de zaak heeft ter zitting van het Gerecht op
29 april 2020 en op 1 juni 2020 plaatsgevonden. Klaagster is op beide zittingen verschenen. Verweerster werd op die zittingen vertegenwoordigd door haar gemachtigde.

Overwegingen

feiten
1. Het Gerecht gaat uit van de volgende feiten.
Klaagster is in 1983 bij het voormalige Land Nederlandse Antillen (het Land) in dienst getreden, waar zij op enig moment de functie van analiste 1ste klasse heeft bekleed.
In 1994 – nadat zij de WO-opleiding Informatica met succes had afgerond – is zij feitelijk werkzaam geweest als Hoofd Informatievoorziening en Automatisering (de functie) bij het landslaboratorium. In afwachting op de formalisering/waardering van de functie werd klaagster per 16 september 1994 bevorderd naar schaal 9, per 1 juli 1995 naar schaal 10 en per 1 juli 1996 naar schaal 12.
In verband met de verzelfstandiging van het landslaboratorium is klaagster per
1 februari 2001 in dienst getreden bij het Analytisch Diagnostisch Centrum N.V. (het ADC). Als werknemer van het ADC ontving zij een salaris dat overeenkwam met een bezoldiging in schaal 14.
In het kader van de in de Landsverordening sociaal statuut verzelfstandiging overheidsdiensten opgenomen terugkeergarantie is klaagster met ingang van
1 januari 2003 weer in dienst getreden van het Land. Zij is toen geplaatst in de functie van beleidsmedewerker bij de Directie PO & ICT in schaal 12, zulks overeenkomstig de laatstgenoten bezoldiging voorafgaand aan haar ontslag uit ’s landsdienst in verband met de verzelfstandiging van het landslaboratorium.
Bij brief van 28 juli 2003 heeft klaagster de minister van Volksgezondheid verzocht haar weder indiensttreding te laten plaatsvinden onder toekenning aan haar van een bezoldiging overeenkomstig het salaris dat zij bij het ADC ontving (schaal 14).
Bij brief van 9 januari 2004 heeft klaagster (wederom) verzocht om een herinschaling per datum van haar weder indiensttreding en tewerkstelling bij Directie PO & ICT.
Bij brief van 3 januari 2006 heeft de minister van Constitutionele en Binnenlandse zaken dat verzoek afgewezen (de afwijzende beschikking).
Bij uitspraak van 18 september 2007 heeft het Gerecht de afwijzende beschikking vernietigd en die minister opgedragen ervoor zorg te dragen dat binnen drie maanden na die datum de functie opnieuw wordt gewaardeerd.
Bij landsbesluit van 14 juni 2010 werd klaagster benoemd in de functie van senior beleidsmedewerker ICT bij de Directie PO & ICT. Daarbij werd haar bezoldiging met ingang van 1 januari 2003 bepaald op schaal 12, trede 5, oplopend naar schaal 12, trede 9 per 1 januari 2007.
Bij brief van 1 juni 2011 heeft de minister van Bestuur, Planning en Dienstverlening (de minister) aan klaagster medegedeeld dat op basis van de door klaagster zelf opgestelde functieomschrijving de functie is gewaardeerd op schaal 12 en dat de Raad van Ministers akkoord is gegaan met die waardering.
Klaagster heeft zowel tegen het landsbesluit van 14 juni 2010 als de brief van de minister van
1 juni 2011 bezwaar gemaakt bij het Gerecht. Bij uitspraak 27 februari 2013 heeft het Gerecht beslist dat het bezwaarschrift tegen het landsbesluit van 14 juni 2010 wordt doorverzonden naar het bevoegd gezag. Ten aanzien van het bezwaar tegen de brief van 1 juni 2011 heeft het Gerecht zich onbevoegd verklaard kennis daarvan te nemen.
Tegen die uitspraak is klaagster in beroep gegaan. Bij uitspraak van 25 maart 2015 heeft de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken (de Raad) de beslissing van het Gerecht om het bezwaarschrift tegen het landsbesluit van 14 juni 2010 door te verzenden vernietigd en het bezwaar alsnog ongegrond verklaard. De beslissing van het Gerecht om zich onbevoegd te verklaren, heeft de Raad bevestigd.
Bij brief van 25 februari 2016 heeft klaagster de minister verzocht om een commissie in te stellen met als doel hem te adviseren over haar rechtspositie zodat die alsnog definitief kan worden vastgesteld.
Bij landsbesluit van 18 november 2016 werd klaagster per 10 oktober 2010 benoemd in de functie van Beleidsmedewerker-C bij de Beleidsorganisatie Bestuur, Planning en Dienstverlening, in schaal 13, trede 4, oplopend naar schaal 13, trede 9 per 1 januari 2014.
Bij brief van 31 oktober 2016 heeft de commissie – formeel ingesteld bij landsbesluit van
18 november 2016 – de minister geïnformeerd over haar onderzoeksresultaten en daarover geadviseerd.
Bij brief van 29 november 2016 heeft verweerster aan klaagster (onder meer) medegedeeld dat aan de hand van de bevindingen van de commissie de functie door Balance Consultancy Group N.V. (Balance) is beschreven en gewaardeerd op schaal 11 en dat de Raad van Ministers mede op grond van het feit dat klaagster sinds het haar 2013 een bezoldiging toucheert naar reden van schaal 12 de beschrijving en de waardering van de functie op schaal 12 heeft goedgekeurd.
Bij brief van 9 december 2016 heeft de toenmalige waarnemend secretaris-generaal van het ministerie Bestuur, Planning en Dienstverlening op basis van een door Romas N.V. (Romas) op zijn verzoek gemaakte functieomschrijving en -waardering van de functie de minister (onder meer) geïnformeerd dat Romas de functie heeft gewaardeerd op schaal 14 en hem (onder meer) geadviseerd om klaagster per 16 september 1994 in de functie te benoemen met vaststelling van haar bezoldiging in schaal 14, trede 1.
Bij de bestreden beschikking heeft verweerster het verzoek van klaagster van 28 juli 2003 om haar bezoldiging per 1 januari 2003 te herzien naar schaal 14 afgewezen.
Bij het bestreden benoemingsbesluit heeft verweerster de in het landsbesluit van 18 november 2016 vastgestelde benoeming en bezoldiging van klaagster overgenomen.
standpunten van partijen
2. Klaagster stelt zich op het standpunt dat verweerster ten onrechte (steeds) weigert om haar per 1 januari 2003 te bezoldigen in schaal 14. Zij betoogt daartoe dat verweerster de opdracht van het Gerecht gegeven bij uitspraak van 18 september 2007 om de functie opnieuw te waarderen ondeugdelijk heeft uitgevoerd. De deskundigen, de heer [A.F.B] ([B]) en het adviesbureau Daad (Daad), hebben de functie gewaardeerd op grond van een oude uit 1995 daterende functieomschrijving. Daarmee is geen uitvoering gegeven aan de opdracht van het Gerecht om aan de hand van gesprekken met klaagster en de voormalige directeur van het landslaboratorium een nieuwe functieomschrijving te maken en die te waarden. De Raad is in zijn uitspraak van 25 maart 2015 als gevolg hiervan ten onrecht ervan uitgegaan dat de functie opnieuw is omschreven, hetgeen door de commissie in haar brief van 31 oktober 2016 wordt onderschreven. Ten onrechte heeft verweerster bij het geven van de bestreden beschikking de functiewaardering van Balance gevolgd in plaats van die van Romas. Balance heeft immers bij haar functieomschrijving geen rekening mee gehouden dat klaagster de afdeling Informatievoorziening en Automatisering heeft opgericht. Daarnaast heeft Balance de functie gewaardeerd met toepassing van het Fuwasys-systeem, terwijl dat met het Patterson-systeem had moeten gebeuren. Nu Romas de functie wel op grond van een correcte functieomschrijving heeft gewaardeerd en daarbij het Patterson-systeem heeft toegepast, had verweerster die functieomschrijving en -waardering moeten goedkeuren en klaagster alsnog per 1 januari 2003 in schaal 14 moeten bezoldigen. Het weigeren van verweerster om dat te doen heeft ertoe geleid dat klaagster ten onrechte in het bestreden benoemingsbesluit is bezoldigd in schaal 13. Gelet op dit alles dient zowel de bestreden beschikking als het bestreden benoemingsbesluit nietig te worden verklaard wegens strijdigheid met de wet dan wel de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
3. Verweerster betwist dat de Raad in zijn uitspraak van 25 maart 2015 is uitgegaan van verkeerde informatie. Volgens verweerster heeft Daad wel een nieuwe functieomschrijving gemaakt, die zij heeft gevoegd aan haar advies van
20 maart 2010. Klaagster pretendeert beloond te worden voor het oprichten van een nieuwe afdeling bij het landslaboratorium door middel van een hogere schalering, maar dat kan niet op die manier. Het oprichten van een afdeling is iets dat eenmalig wordt gedaan, zodat het niet bij een functieomschrijving behoort. Verweerster verwijst voor het overige naar de overwegingen van de Raad in zijn uitspraak van
25 maart 2015 en concludeert tot ongegrondverklaring van het bezwaar tegen zowel de bestreden beschikking als het bestreden benoemingsbesluit.
oordeel ten aanzien van de bestreden beschikking
4. Het Gerecht leidt uit het feitencomplex in r.o. 1 af dat verweerster, ook nadat het Gerecht de afwijzende beschikking heeft vernietigd, geen aanleiding heeft gezien om het verzoek van klaagster om haar bezoldiging per 1 januari 2003 naar schaal 14 te herzien te honoreren. Bij landbesluit van 14 juni 2010 heeft zij immers de bezoldiging van klaagster in schaal 12 gehandhaafd. Over dat landsbesluit is reeds onherroepelijk in rechte geoordeeld bij de uitspraak van Raad van 25 maart 2015. Klaagster heeft geen herzieningsprocedure daartegen ingesteld. In plaats daarvan heeft zij verweerster bij brief van 25 februari 2016 verzocht om een onderzoek te doen naar haar rechtspositie en deze (opnieuw) vast te stellen. Verweerster heeft naar aanleiding hiervan haar eerdere afwijzende beslissing opnieuw inhoudelijk getoetst en bij de bestreden beschikking het verzoek wederom afgewezen. Gelet hierop concludeert het Gerecht dat de bestreden beschikking is genomen naar aanleiding van een verzoek om terug te komen op een eerdere in rechte ontastbaar geworden besluit. Ten aanzien daarvan geldt het volgende.
5. Op basis van het voor de rechtspraak geldende algemene rechtsbeginsel “ne bis in idem” dat buiten de aanwending van ingevolge de wet openstaande rechtsmiddelen, eenzelfde geschil niet ten tweede male aan de rechter kan worden voorgelegd. In aansluiting hierop verzetten de in de wet opgenomen bepalingen voor het indienen van bezwaar zich ertegen dat door het indienen van bezwaar tegen het besluit op het verzoek om terug te komen van eerdere besluiten wordt bereikt dat de rechter de zaak beoordeelt, als ware het bezwaar gericht tegen die eerdere besluiten. Waar het bevoegd gezag hier discretie heeft, voorziet de wet voor de rechtspraak niet in discretie, anderszins ook niet in uitzonderingen op de regel dat de weg naar de rechter slechts eenmaal gedurende een beperkte periode open staat. Anders zou aan het voorschrift dat de mogelijkheid tot het maken van bezwaar aan een termijn bindt, welk voorschrift van openbare orde is, zijn macht worden ontnomen.
6. Uit het voorgaande vloeit voort dat de rechter, ter bepaling van de omvang van de te verrichten toetsing in geval van een besluit op een verzoek om terug te komen van een eerder, in rechte onaantastbaar, besluit direct dient te treden in de vraag of aan dat verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd die een hernieuwde rechterlijke beoordeling rechtvaardigen. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten en omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten en omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
7. Voor zover klaagster haar stellingname dat de Raad in zijn uitspraak van
25 maart 2015 is uitgegaan van verkeerde informatie als een nieuw gebleken feit heeft willen aanvoeren, oordeelt het Gerecht dat dat niet heeft te gelden als een nieuw feit in die hierboven bedoelde zin. Daarbij neemt het Gerecht in aanmerking dat klaagster reeds ten tijde van de procedure die uiteindelijk heeft geleid tot de hierboven genoemde uitspraak van de Raad in staat is geweest om haar argument dat de deskundigen geen nieuwe functieomschrijving hebben gemaakt aan te voeren. Klaagster beschikte immers toen al over de brief van de minister van 1 juni 2011 met als bijlagen het advies van Daad van 20 maart 2010 en dat van [B] van 25 november 2010 (productie 32 en 33 van aanvulling op het bezwaarschrift). Dat de commissie na de uitspraak van de Raad ook tot de conclusie is gekomen dat een functieomschrijving bij voornoemde adviezen ontbrak, maakt dat niet anders. Het Gerecht is overigens van oordeel dat dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt, nu aan het advies van Daad een functieomschrijving als bijlage is gevoegd.
8. Ook de functieomschrijving en -waardering van Romas heeft niet te gelden als een nieuw feit in de hierboven bedoelde zin. Het Gerecht overweegt daartoe dat gesteld nog gebleken is dat klaagster ten tijde van de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van de Raad van 25 maart 2015 niet in staat is geweest om zelf een deskundigenrapport in die procedure in te brengen dan wel daarin een deskundige te laten horen.
9. Nu door klaagster geen andere nieuwe feiten of veranderde omstandigheden is aangevoerd die aanleiding hadden moeten zijn voor verweerster om terug te komen op haar eerdere afwijzende beslissing op het herzieningsverzoek, zal het bezwaar tegen de bestreden beschikking ongegrond worden verklaard.
oordeel ten aanzien van het bestreden benoemingsbesluit
10. Klaagster heeft haar bezwaar tegen het bestreden benoemingsbesluit enkel gegrond op haar stellingname dat verweerster haar bezoldiging per 1 januari 2003 op schaal 14 had moeten vaststellen. Nu het Gerecht reeds heeft geoordeeld dat daartoe geen aanleiding bestaat, zal ook het bezwaar tegen het bestreden benoemingsbesluit ongegrond worden verklaard.

Beslissing

Het Gerecht in Ambtenarenzaken:
-
verklaarthet bezwaar tegen de bestreden beschikking en het betreden benoemingsbesluit
ongegrond.
Aldus gedaan door mr. A.J. Martijn, rechter in ambtenarenzaken, en in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor beide partijen binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger of gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest, en in alle andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending van de uitspraak of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, hoger beroep open bij de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken. Zie titel IV hoofdstuk 1 van de RAr.