ECLI:NL:OGAACMB:2020:83

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
14 september 2020
Publicatiedatum
15 oktober 2020
Zaaknummer
AUA201904245
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire straf van ontslag opgelegd aan ambtenaar wegens plichtsverzuim en integriteitsschending

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan op het bezwaar van klager, een ambtenaar werkzaam bij de Dienst Openbare Werken (DOW), tegen een disciplinaire straf van ontslag die hem was opgelegd door de Gouverneur van Aruba. De Gouverneur had op 11 november 2019 besloten om klager met onmiddellijke ingang de disciplinaire straf van ontslag op te leggen, omdat klager zich niet had gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt. Klager had materiaal van de DOW zonder toestemming toegeëigend voor privédoeleinden, wat leidde tot een schorsing en uiteindelijk tot het ontslag. Klager maakte bezwaar tegen deze beslissing en voerde aan dat hij niet op de hoogte was dat de buizen die hij had gekregen van een collega, eigendom waren van de DOW. Hij stelde dat de straf disproportioneel was en dat hij niet verwijtbaar had gehandeld.

Tijdens de zitting op 29 juni 2020 werd de zaak behandeld, waarbij klager werd bijgestaan door zijn advocaat. Het gerecht oordeelde dat er voldoende bewijs was dat klager zich schuldig had gemaakt aan plichtsverzuim door overheidsgoederen te gebruiken voor particuliere belangen. Echter, het gerecht vond de opgelegde disciplinaire maatregel van onvoorwaardelijk ontslag onevenredig aan de ernst van het plichtsverzuim. Het gerecht verklaarde het bezwaar gegrond en wijzigde de beslissing van de Gouverneur, zodat de disciplinaire straf van ontslag voorwaardelijk werd opgelegd. Klager moest zich gedurende twee jaar aan de regels houden om te voorkomen dat de straf ten uitvoer zou worden gelegd.

De uitspraak werd gedaan door mr. A.J.H. van Suilen op 14 september 2020, en beide partijen hebben het recht om in hoger beroep te gaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

Uitspraak van 14 september 2020
Gaza nr. AUA201904245

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar van:

[klager],

wonende te Aruba,
KLAGER
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock,
tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelende te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. M.P. Jansen (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 11 november 2019 no. 1 (het bestreden landsbesluit) heeft verweerder besloten om klager primair met toepassing van artikel 83, eerste lid, aanhef en onder i, van de Landsverordening materiaal ambtenarenrecht (Lma) met onmiddellijke ingang de disciplinaire straf van ontslag op te leggen, subsidiair klager eervol ontslag te verlenen met toepassing van artikel 98, eerste lid, aanhef en onder f, van de Lma.
Op 4 december 2019 heeft klager hiertegen bezwaar gemaakt, door indiening van een bezwaarschrift bij het gerecht.
Verweerder heeft op 26 juni 2020 stukken ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juni 2020. Klager is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde en verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De feiten

1.1
Klager is ambtenaar werkzaam bij de Dienst Openbare Werken (DOW).
1.2
Bij brief van 20 november 2018 heeft de directeur van de DOW aan klager de toegang tot de dienstlokalen, -gebouwen, -terreinen en - voertuigen ontzegd voor de duur van zes weken, in verband met een intern onderzoek aangaande vermoedelijke diefstal en/of heling van materieel toebehorende aan de DOW.
1.3
Bij brief van 11 december 2018 heeft de directeur van DOW aan Departamento di Recurso Humano (DRH) verzocht om klager te schorsen in het belang van de dienst en een disciplinaire procedure op te starten tegen klager. In de brief is - voor zover van belang - het volgende vermeld:
“Vast staat dat betrokkene [collega] heeft benaderd en zichzelf de buizen van de DOW, zonder toestemming, heeft toegeëigend (diefstal met de bedoeling deze te gebruiken voor privégebruik (…). Betrokkene heeft zich onder diensttijd beziggehouden met de behartiging van particuliere belangen van zichzelf, al dan niet met gebruikmaking van overheidsmiddelen. Daarnaast is betrokkene, in verband met zijn functie, heel goed op de hoogte van de procedure met betrekking tot afgeschreven goederen en materialen en dat deze niet zomaar in eigen bezit of bezit van een derde kunnen vallen.
(…)
Buiten het feit dat hier zeer strafrechtelijke aspecten aan de orde zijn (diefstal) heeft betrokkene door zijn gedragingen, handeling en/of acties in ieder geval artikelen 47, 49, en 58 van de Lma overtreden en de integriteit dusdanig aangetast dat er geen vertrouwen meer kan zijn in betrokkene.”
1.4
Bij brief van 3 januari 2019 heeft de directeur van de DOW de toegangsontzegging met zes weken verlengd.
1.5
Bij landsbesluit van 15 februari 2019 heeft verweerder besloten om klager in zijn ambt te schorsen, tot op de dag waarop het bevoegd gezag een besluit heeft genomen omtrent de disciplinaire strafoplegging.
1.6
Klager heeft op 11 maart 2019 bezwaar gemaakt dit het onder 1.5 genoemde landsbesluit.
1.7
Bij uitspraak van dit gerecht van 21 oktober 2019, nr. AUA201900764, heeft het gerecht het onder 1.6 genoemde bezwaar gegrond verklaard voor zover het ziet op de duur van de schorsing.
1.8
Bij bestreden landsbesluit van 11 november 2019 heeft verweerder besloten (I) klager met toepassing van artikel 83, eerste lid, aanhef en onder 1, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) de disciplinaire straf van ontslag op te leggen en te bepalen dat met toepassing van artikel 85, eerste lid, van de Lma, wegens dienstbelang, de disciplinaire straf van ontslag, onmiddellijk ten uitvoer wordt gelegd, en (II) althans voor zover de onder punt I genoemde ontslaggrond komt te vervallen, betrokkene met toepassing van artikel 98, eerste lid, aanhef en onder f, van de Lma eervol ontslag te verlenen met ingang van dagtekening van dit landsbesluit. Verweerder schrijft onder meer:
“(…)
dat de directeur van Dienst Openbare Werken op 19 november 2018 via Whatsapp werd gevraagd of de Dienst Openbare Werken werkzaamheden op een terrein nabij Arikok aan het verrichten was;
dat er tevens foto’s zijn verstuurd van een dienstvoertuig met nummer D-85, dat zich bevond op of nabij een groot terrein dat werd schoongemaakt met gebruikmaking van zwaar materieel van mogelijk de Dienst Openbare Werken;
dat er vijf buizen, die door de Dienst Openbare Werken voor afwatering werden gebruikt, op het bedoelde terrein aanwezig waren;
dat er geen werkzaamheden in, op, of nabij Arikok gepland of bekend waren bij de leiding van Dienst Openbare Werken;
(…)
dat nadat betrokkene geconfronteerd werd door de directeur met het Whatsapp bericht en de foto’s betrokkene uiteindelijk heeft verklaard, dat hij aan een collega, werkzaam op de afdeling Beheer Waterschappen, heeft gevraagd om aan betrokkene voor privégebruik enige afgeschreven en niet meer gebruikte buizen te leveren;
dat de collega deze buizen aan betrokkene zou hebben gegeven;
dat de collega in een gesprek met de directeur verklaarde, dat hij de buizen niet aan betrokkene had geleverd en ook dat er geen sprake was van afgeschreven, niet meer te gebruiken materiaal;
dat betrokkene de collega heeft benaderd met de mededeling dat de planning van de werkzaamheden om de wateroverlast te Pos Chikito, nabij de woning van betrokkene tegen te gaan bespoedigd moest worden omdat anders de buren, die slecht ter been waren, wel heel veel last zouden krijgen van water;
dat naar aanleiding hiervan de collega tussen 13 november 2018 en 15 november 2018 alvast 5 buizen van 4½ lengtes heeft neergelegd nabij de woning van betrokkene;
(…)
dat uit het door Dienst Openbare Werken ter plaatse nabij de woning van betrokkene ingesteld onderzoek bleek dat de buizen niet meer aanwezig waren;
dat uit de verklaring van betrokkene blijkt dat hij de buizen van Pos Chikito heeft weggehaald en deze naar het stuk grond nabij Arikok heeft gebracht om deze te gebruiken voor afwatering van zijn cunucu;
dat betrokkene ontkent gebruik te hebben gemaakt van het zwaar materieel van de Dienst Openbare Werken maar stelt de machines zelf te hebben gehuurd;
dat betrokkene op 20 november 2018, na het gesprek met de directeur, de buizen heeft teruggebracht naar Pos Chikito;
dat er op 21 november 2018, bij controle op het terrein te Arikok, bleek dat er geen enkele activiteit meer plaatsvond, noch dat er zwaar materieel aanwezig was en dat betrokkene alles had opgeruimd;
(…)”.
1.9
Bij uitspraak van dit gerecht van 27 januari 2020, nr. AUA201904289, heeft de voorzieningenrechter het bestreden landsbesluit geschorst, voor zover daarbij is bepaald dat de daarbij gegeven disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag onmiddellijk ten uitvoer wordt gelegd, totdat op de tegen dit landsbesluit gemaakte bezwaar is beslist.
De standpunten van partijen
2.1
Aan het bestreden landsbesluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat klager zich niet heeft gedragen als een goed ambtenaar betaamt doordat hij materiaal toebehorend aan het Land heeft weggenomen ten bate van particuliere belangen. Klager heeft door zijn handelswijze laten zien dat hij niet te vertrouwen is.
2.2
Klager stelt primair dat hij het materiaal (buizen) heeft gekregen van een collega. Klager wist niet dat deze buizen van de DOW waren. Het staat overigens helemaal niet vast dat de desbetreffende buizen überhaupt eigendom van de DOW waren. Toen klager ervan op de hoogte raakte dat de buizen van de DOW zouden zijn, heeft hij ze direct teruggegeven. Ten slotte stelt klager dat de mate van de straf disproportioneel is. Verweerder kon volstaan met een lichtere straf. Klager heeft niet verwijtbaar gehandeld.
Wettelijk kader
3.1
Ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Lma is de ambtenaar gehouden de plichten uit zijn ambt voortvloeiende nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.
3.2
Ingevolge artikel 58, eerste lid, van de Lma is het de ambtenaar verboden overheidsgoederen te gebruiken ten bate van particuliere belangen van zichzelf of van derden.
3.3
Ingevolge artikel 82 van de Lma kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege door het bevoegde gezag disciplinair worden gestraft.
3.4
Ingevolge artikel 83, eerste lid, onder i, van de Lma is de disciplinaire straf, welke kan worden toegepast, ontslag.
De beoordeling
4.1
Het gerecht overweegt als volgt. Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire maatregel aanleiding kan geven is volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 15 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT1997) noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan.
4.2
Verweerder betoogt dat klager zich materieel toebehorende aan het Land zonder toestemming heeft toegeëigend met de bedoeling dit materiaal te gebruiken voor privédoeleinden. Verweerder heeft hierbij betrokken dat uit het onderzoek van de DOW naar voren is gekomen dat klager onder voorwendselen een collega heeft benaderd om vijf buizen toebehorende aan de DOW bij zijn woning neer te laten leggen om deze vervolgens te gebruiken voor afwatering van zijn cunucu.
4.3
Het gerecht is op basis van de gedingstukken en de behandeling ter zitting van oordeel dat aannemelijk is dat klager een collega heeft benaderd voor buizen, dat deze collega vijf buizen bij klager heeft laten bezorgen en dat klager deze buizen heeft gebruikt voor de afwatering van zijn cunucu. Het vorenstaande levert sterke aanwijzingen op dat klager zichzelf de buizen van de DOW zonder toestemming heeft toegeëigend met de bedoeling deze te gebruiken voor privédoeleinden. Dat klager deze buizen heeft teruggebracht nadat de toe-eigening was opgemerkt, doet aan het vorenstaande niet af.
4.4
Verweerder heeft dit als een integriteitsschending kunnen aanmerken en op goede gronden geconcludeerd dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim in de zin van artikel 82 Lma. Verweerder was gelet op het voorgaande bevoegd tot het opleggen van een disciplinaire straf.
4.5
Naar het oordeel van het gerecht is, gelet op de aard en de ernst van het plichtsverzuim, de disciplinaire maatregel van ontslag echter onevenredig aan de ernst van het plichtsverzuim. Alle omstandigheden van het geval in aanmerking genomen, is het gerecht van oordeel dat de disciplinaire straf van ontslag wel op zijn plaats is, maar dan wel in voorwaardelijke vorm. Het gerecht ziet daarin aanleiding het bezwaar gegrond te verklaren.
4.6
Het gerecht ziet voorts aanleiding om te doen wat verweerder had behoren en zal daarom met toepassing van artikel 85 van de La deze beschikking wijzigen als hierna bepaald.
4.7
Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
BESLISSING
De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar gegrond,
veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, welke worden begroot op een bedrag van Afl. 1.000,- aan gemachtigdensalaris,
wijzigt het bestreden landsbesluit van 11 november 2019, no. 1 in zoverre dat de beslissing komt te luiden:
HEEFT BESLOTEN
de heer [achternaam], [naam] ([persoonsnummer]), om redenen in de considerans vermeld, met toepassing van artikel 83, eerste lid, onder i, in samenhang met het vierde lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht de disciplinaire straf van ontslag op te leggen onder bepaling dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, indien de betrokkene zich gedurende een termijn van twee jaar, te rekenen vanaf 14 september 2020, niet schuldig maakt aan een soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor de bestraffing plaatsvindt, noch aan enig ander ernstig plichtsverzuim.
Deze uitspraak is gegeven door mr. A.J.H. van Suilen, rechter in ambtenarenzaken te Aruba, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 september 2020, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.