ECLI:NL:OGAACMB:2020:82

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
14 september 2020
Publicatiedatum
15 oktober 2020
Zaaknummer
AUA201903115
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevordering van een ambtenaar in de functie van beveiligingsmedewerker en de afwijzing daarvan

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan op het bezwaar van de Gouverneur van Aruba tegen de afwijzing van een bevorderingsverzoek van klager, die werkzaam is als ambtenaar bij het Cuerpo Especial Arubano (CEA). Klager had op 12 september 2019 bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 7 februari 2019, waarin zijn verzoek om bevordering naar de rang van beveiligingsmedewerker (schaal 5 en 6) was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat klager niet voldeed aan de vereisten voor bevordering, waaronder een gunstige beoordeling en een bepaalde dienstanciënniteit.

Tijdens de zitting op 29 juni 2020 heeft klager zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat hij niet op de hoogte was gesteld van zijn functioneren en dat de afwijzing van zijn eerdere verzoek om bevordering onterecht was. Het gerecht heeft de ontvankelijkheid van het bezwaar beoordeeld en vastgesteld dat klager zijn bezwaarschrift tijdig had ingediend, ondanks dat het verzoek na de termijn was ingediend. Het gerecht heeft vervolgens de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de afwezigheid van klager in de periode van 1 augustus 2013 tot 31 juli 2016.

Het gerecht heeft geconcludeerd dat klager niet aan de bevorderingseisen voldeed, omdat hij in de beoordelingsperiode geen werkzaamheden had verricht en dus niet kon voldoen aan de vereiste gunstige beoordeling. De rechter heeft geoordeeld dat de afwijzing van het bevorderingsverzoek door verweerder in redelijkheid kon worden gesteld en dat er geen sprake was van strijd met enige rechtsregel of de beginselen van behoorlijk bestuur. De uitspraak van het gerecht was dat het bezwaar ongegrond werd verklaard.

Uitspraak

Uitspraak van 14 september 2020
GAZA nr. AUA201903115

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar van:

[klager],

wonend in Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: mr. L.A. Hernandis,
gericht tegen:

de Gouverneur van Aruba,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. M.P. Jansen (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij beschikking 7 februari 2019 (de bestreden beschikking) heeft verweerder het verzoek van klager om hem te bevorderen naar de rang van beveiligingsmedewerker (schaal 5 en 6), afgewezen.
Tegen de bestreden beschikking heeft klager op 12 september 2019 bezwaar gemaakt, door indiening van een bezwaarschrift bij dit gerecht.
Verweerder heeft op 18 mei 2020 stukken ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juni 2020. Klager is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde en verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Ontvankelijkheid

1.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken.
Het derde lid van dit artikel bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen.
1.2
Klager heeft zijn bezwaarschrift na het verstrijken van de in artikel 41, eerste lid, van de La gestelde termijn ingediend. Hij heeft echter aangevoerd de bestreden beschikking pas op 4 september 2019 te hebben ontvangen, hetgeen door verweerder niet is betwist. Het tegendeel blijkt ook niet uit de gedingstukken. Dit betekent dat moet worden aangenomen dat het bezwaar wel is ingediend binnen de in artikel 41, derde lid, van de La gestelde termijn. Klager is ontvankelijk in zijn bezwaar.
De feiten
2.1
Klager is als ambtenaar werkzaam bij Cuerpo Especial Arubano (CEA).
2.2
Bij landsbesluit van 26 september 2006 heeft verweerder besloten om klager aan te stellen als ambtenaar in tijdelijke dienst bij het CEA in de functie van beveiligingsmedewerker (schaal 4, dienstjaar 9) en aan te tekenen dat klager sedert 1 januari 2005 onafgebroken op arbeidscontract werkzaam is bij het CEA. De functie van beveiligingsmedewerker is maximaal gewaardeerd op schaal 6.
2.3
Bij brief van 18 september 2012, ingediend op 19 september 2012, heeft klager verzocht om hem naar schaal 5 te bevorderen.
2.4
Bij landsbesluit van 10 juli 2013 heeft verweerder besloten om klager eervol ontslag te verlenen wegens medische ongeschiktheid.
2.5
Bij brief van 22 juli 2013 heeft de minister van Justitie het onder 2.3 genoemde verzoek van klager afgewezen, wegens het niet voldoen aan de bevorderingsvereiste van gunstige beoordeling.
2.6
Bij uitspraak van dit gerecht van 28 april 2014, Gaza nr. 1983 van 2013, heeft het gerecht het bezwaar tegen het onder 2.4 genoemde landsbesluit ongegrond verklaard.
2.7
Bij uitspraak van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van 30 maart 2016 (RvBAZ 2014/69927) heeft de Raad de onder 2.6 genoemde uitspraak vernietigd en het onder 2.4 genoemde ontslagbesluit van 10 juli 2013 herroepen.
2.8
Klager heeft in de periode van 1 augustus 2013 tot en met 31 juli 2016 geen werkzaamheden verricht. Klager heeft op 1 augustus 2016 zijn werkzaamheden hervat.
2.9
Bij brief van 31 augustus 2016 heeft klager verzocht om hem met ingang van 1 januari 2010 te bevorderen naar schaal 5 en hem met ingang van 1 januari 2013 te bevorderen naar schaal 6.
2.1
Bij brief van 20 maart 2018 heeft klager op het onder 2.9 genoemde verzoek gerappelleerd.
2.11
Bij brief van 28 januari 2019 heeft klager nogmaals gerappelleerd.
2.11
Bij bestreden beschikking van 7 februari 2019 heeft verweerder het onder 2.9 genoemde verzoek afgewezen. Verweerder schrijft onder meer:
“(…)
Uit ambtsberichten van het hoofd van het Cuerpo Especial Arubano is vernomen dat u nog niet op het vereiste niveau functioneert, daar u een hoge absentie heeft.
- 2010, 173 dagen;
- 2011, 252 dagen;
- 2012, het hele jaar;
- 2013, 244 dagen arbeidsongeschikt geweest.
Over het jaar 2010 heeft u zich schuldig gemaakt aan plichtsverzuim, wegens ongeoorloofd verzuim.
Verder is bericht dat u over de periode van 1 augustus 2016 tot 1 augustus 2017 opnieuw een hoog ziekteverzuim heeft, in totaal 48 dagen.
(…)
Middels brief van 22 juli 2013 (No. DRH/1822geh) werd u door de voormalige minister van Justitie bericht inzake afwijzing van het verzoek om bevordering in de functie van beveiligingsmedewerker (schaal 5), wegens het niet voldoen aan de bevorderingsvereiste van gunstige beoordeling. Hiertegen bent u niet in bezwaar gegaan.
(…)
Over de periode van 1 augustus 2013 tot en met 31 juli 2016 heeft u geen werkzaamheden verricht. Tijdens de periode dat u niet in actieve dienst was, kunt u niet beoordeeld worden over het functioneren.
Bovendien geldt voor de dienstanciënniteit dat u een bepaald aantal jaren in de functie werkzaam dient te zijn. Hier wordt impliciet bedoeld in actieve dienst. Dit vereiste heeft namelijk als doel dat een overheidswerknemer een bepaald aantal jaren werkervaring opdoet in een functie.
(…)
Op 1 augustus 2016 heeft u uw werkzaamheden hervat en voldoet niet aan de vereiste dienstanciënniteit van 4 jaar en gunstige beoordeling waardoor u niet in aanmerking kan komen voor een bevordering. Bij het voldoen aan alle bevorderingseisen kunt u pas met ingang van 1 augustus 2020 in aanmerking komen voor een bevordering.
(…)”.
De standpunten van partijen
3.1
Klager kan zich niet verenigen met de bestreden beschikking en voert aan dat klager nimmer op de hoogte is gesteld dat hij niet op het gewenste niveau functioneert. Verweerder had de tijd om klager tot het moment van zijn arbeidsongeschiktheid te beoordelen. Dat hij dit niet heeft gedaan kan klager niet worden tegengeworpen. Op 23 oktober 2010 heeft klager de kruisband van zijn rechterknie gescheurd. Hij heeft op 20 maart 2011 zijn werkzaamheden hervat. Op 22 maart 2011 is klager tijdens zijn werkzaamheden van een trap gevallen. Voorts voert verweerder aan dat zijn eerder verzoek om een bevordering door een niet bevoegd gezag is afgewezen. Klager werd in 2013 door verweerder onterecht ontslagen. Hem kan niet worden verweten dat hij niet in actieve dienst was. Het ter zitting gewijzigd verzoek strekt ertoe om te verweerder te gelasten hem met ingang van 1 september 2013 te bevorderen naar schaal 5 en hem met ingang van 1 september 2016 te bevorderen naar schaal 6.
3.2
Aan de bestreden beschikking heeft verweerder ten grondslag gelegd dat klager niet voldoet aan de bevorderingseisen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat reeds bij brief van 22 juli 2013 een verzoek om bevordering is afgewezen. Klager heeft geen nieuwe feiten aangevoerd. Wegens het hoog afwezigheidspercentage kan klager niet worden beoordeeld. Ter zitting heeft verweerder te kennen gegeven dat klager aan de anciënniteiteis voldoet, maar niet aan de bevorderingseis van een positieve beoordeling.
Het wettelijk kader
4.1
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) geschieden aanstelling en bevordering, voor zover daaromtrent regelen zijn vastgesteld, overeenkomstig deze regelen.
4.2
Ingevolge artikel 4 van de Bezoldigingsregeling Aruba (BRA) dient een ambtenaar om in aanmerking te komen voor een bevordering te voldoen aan de in bijlage B opgenomen bevorderingseisen en voorts voor de vervulling van die betrekking geschikt en bekwaam te worden geacht.
4.3
Volgens de tabel voor de bewakings- en beveiligingsambtenaren gelden voor een bevordering naar beveiligingsbeambte (schaal 5) de volgende vereisten:
A. beveiligingsbeambte (schaal 5)
a. als onder I.C;
b. de dienstopleiding voor beveiligingsbeambte met goed gevolg hebben afgerond of een ten minste daaraan gelijkwaardige opleiding;
c. bevordering op grond van de door betrokkene beklede functie, welke functie o.m. toezichthoudend werk behelst (werkleider) en voor een groot deel beveiligingstaken omvat, met dien verstande dat de betrokkene reeds 4 jaar dienst in de rang van bewakingsbeambte 1ste klasse moet hebben volbracht;
d. vacature;
of
e. als onder I.C;
f. bevordering op grond van de door de betrokkene beklede functie, welke functie o.m. toezichthoudend werk behelst (werkleider) en voor een groot deel beveiligingstaken omvat, met dien verstande dat de betrokkene reeds ten minste 12 jaar dienst in de rang van bewakingsbeambte 1ste klasse moet hebben volbracht;
g. vacature.
Voor een bevordering naar beveiligingsbeambte 1ste klasse (schaal 6) gelden de volgende vereisten:
B. beveiligingsbeambte 1ste klasse (schaal 6)
a. als onder II.A, letters a, b en c;
b. bevordering op grond van de door de betrokkene beklede functie, welke functie een waardering op het niveau van beveiligingsbeambte 1ste klasse rechtvaardigt en voorts met dien verstande dat de betrokkene reeds 3 jaar dienst in de rang van beveiligingsbeambte moet hebben volbracht;
c. vacature;
of
d. een jaar diensttijd na het bereiken van de voorlaatste periodiek in de schaal van beveiligingsbeambte;
e. vacature;
f. gunstige beoordeling.
Onder I.C wordt bedoeld:
C. bewakingsbeambte 1ste klasse (schaal 4)
a. als onder B, letter a;
b. ten minste 4 jaar dienst in de rang van bewakingsbeambte;
c. gunstige beoordeling;
d. vacature.
De beoordeling
5. Het gerecht stelt voorop dat de bevoegdheid van verweerder om ambtenaren al dan niet te bevorderen discretionair van karakter is. Dit brengt met zich dat het gebruik van die bevoegdheid door het gerecht slechts terughoudend kan worden getoetst. Bij die toetsing dient het gerecht te beoordelen of verweerder na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot de bestreden beschikking heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met enige rechtsregel of met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
6.1
In geschil is of verweerder op goede gronden het bevorderingsverzoek van klager heeft afgewezen.
6.2
Het gerecht stelt vast dat de afwijzing van het bevorderingsverzoek van 29 september 2012 in rechte vast staat (zie 2.5). Klager heeft geen rechtsmiddelen tegen de afwijzing gewend. Klager heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel kunnen leiden. Voorts overweegt het gerecht dat de Raad van Beroep Ambtenarenzaken in zijn uitspraak van 7 maart 2005 (RvBAz 2003/48) heeft geoordeeld dat verweerder bij bevorderingen de regel van drie jaar terugwerkende kracht als vast gedragslijn hanteert en dat niet is gebleken dat stelstelmatig van die gedragslijn wordt afgeweken. In talloze uitspraken nadien is geoordeeld dat dit beleid de rechterlijke toets doorstaat. Het verzoek van klager is van 31 augustus 2016. In casu betekent dit dat verweerder een eventuele bevordering niet eerder kan laten ingang dan 31 augustus 2013.
6.3
Reeds het feit dat in de beoordelingsperiode van 1 september 2013 tot 1 september 2016 klager feitelijk geen werkzaamheden heeft verricht, leidt ertoe dat klager niet aan alle bevorderingseisen, zoals een gunstige beoordeling, heeft kunnen voldoen. Onder deze omstandigheden heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het functioneren niet beoordeeld kan worden en dus niet is voldaan aan alle bevorderingseisen. Voorts is niet gebleken dat verweerder heeft gehandeld in strijd met enige rechtsregel of met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. A.J.H. van Suilen, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 14 september 2020 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.