ECLI:NL:OGAACMB:2020:79

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
21 september 2020
Publicatiedatum
14 oktober 2020
Zaaknummer
AUA201904140
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen ontheffing en aanstelling van een ambtenaar in de functie van chef politiële bedrijfsvoering

In deze zaak heeft klaagster, de Gouverneur van Aruba, bezwaar gemaakt tegen een landsbesluit waarbij zij met ingang van 1 juni 2016 uit de functie van medewerker politiële bedrijfsvoering is ontheven en aangesteld in de functie van chef politiële bedrijfsvoering op de afdeling politiedistrict Oranjestad. Klaagster heeft op 22 november 2019 bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, nadat zij op 24 oktober 2019 kennis had genomen van de bestreden beschikking. De zitting vond plaats op 6 juli 2020, waar klaagster werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. R.P. Lee, en verweerder werd vertegenwoordigd door mr. Y.F.M. Kaarsbaan.

Het gerecht heeft overwogen dat klaagster haar bezwaarschrift na de wettelijke termijn heeft ingediend, maar dat zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij tijdig kennis had genomen van de beschikking. De zaak betreft de ingangsdatum van haar definitieve aanstelling als chef politiële bedrijfsvoering, waarbij klaagster meent dat deze datum 1 januari 2016 had moeten zijn in plaats van 1 juli 2016. Het gerecht heeft vastgesteld dat klaagsters rechtspositie niet wordt aangetast door de bestreden beschikking en dat zij geen voldoende procesbelang heeft bij de beoordeling van haar bezwaar.

Uiteindelijk heeft het gerecht besloten het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren, omdat klaagster geen belang had bij de beoordeling van het bezwaar. De uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers en is openbaar uitgesproken op 21 september 2020. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Raad van Beroep in ambtenarenzaken.

Uitspraak

Uitspraak van 21 september 2020
GAZA nr. AUA201904140

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar van:

[klaagster],

wonend in Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: mr. R.P. Lee,
gericht tegen:

de Gouverneur van Aruba,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. Y.F.M. Kaarsbaan (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 2 oktober 2019 no. 34 is besloten klaagster met ingang van 1 juni 2016 uit de functie van medewerker politiële bedrijfsvoering te ontheffen en aan te stellen in de functie van chef politiële bedrijfsvoering op de afdeling politiedistrict Oranjestad.
Hiertegen heeft klaagster op 22 november 2019 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
De zaak is behandeld ter zitting van 6 juli 2020, alwaar zijn verschenen klaagster bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd, en verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is nader bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Tijdigheid van het bezwaar

1.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: de La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken. Het derde lid van voornoemd artikel van de La bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking heeft kunnen kennis dragen.
1.2
Klaagster heeft haar bezwaarschrift na het verstrijken van de in artikel 41, eerste lid, van de La gestelde termijn ingediend. Zij heeft echter aangevoerd pas op 24 oktober 2019 kennis te hebben genomen van de bestreden beschikking, hetgeen door verweerder niet is betwist. Het tegendeel blijkt ook niet uit de gedingstukken. Dit betekent dat moet worden aangenomen dat het bezwaar is ingediend binnen de in artikel 41, derde lid, van de La gestelde termijn.
De feiten
2.1
Klaagster is als ambtenaar werkzaam bij het Korps Politie Aruba (KPA).
2.2
Klaagster is met ingang van 17 februari 2015 ontheven uit de functie van medewerker algemene ondersteuning en geplaatst in de functie van medewerker politiële bedrijfsvoering district Santa Cruz.
2.3
Klaagster is met ingang van 1 januari 2016, met een proeftijd van zes maanden, tijdelijk in de functie van chef politiële bedrijfsvoering district Oranjestad geplaatst.
2.4
Bij schrijven van de korpschef van 7 juni 2018 is medegedeeld dat klaagster met ingang van 1 juli 2016 definitief in de functie chef politiële bedrijfsvoering is geplaatst.
2.5
Bij bestreden beschikking is klaagster met ingang van 1 juni 2016 uit de functie van medewerker politiële bedrijfsvoering ontheven en aangesteld in de functie van chef politiële bedrijfsvoering op de afdeling politiedistrict Oranjestad.
De standpunten van partijen
3.1
Klager kan zich niet verenigen met de datum met ingang waarvan zij definitief is geplaatst in de functie van chef politiële bedrijfsvoering. Klaagster meent dat die plaatsing had moeten geschieden met ingang van 1 januari 2016, daar zij vanaf die datum die functie bekleedt. Dat aan haar plaatsing een proeftijd van zes maanden was verbonden, doet daar niets aan af. Klaagster voert voorts aan dat in de bestreden beschikking foutief is opgenomen dat zij met ingang van 1 juli 2016 de werkzaamheden in de functie heeft aangevangen. Klager meent dan ook dat de bestreden beschikking in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, en dan met name het motiverings-, zorgvuldigheids-, en rechtvaardigheidsbeginsel.
3.2
Verweerder voert aan dat als ingangsdatum van de plaatsing in de bestreden beschikking per abuis 1 juni 2016 is opgenomen. Dit zal binnenkort bij een correctie landsbesluit gecorrigeerd worden. Voorts voert verweerder aan dat klager met ingang van 1 januari 2016 tijdelijk en met toepassing van artikel 52 van de Lma in de functie van chef politiële bedrijfsvoering is geplaatst, met een proeftermijn van zes maanden. Pas toen klaagster deze proefperiode met succes had afgerond, kon zij definitief in de functie worden geplaatst, zijnde met ingang van 1 juli 2016.
De beoordeling
3.1.1
Het gerecht ziet zich ambtshalve gesteld voor de vraag of klaagster voldoende belang heeft bij een beoordeling van haar bezwaar. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 23 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY0905) is eerst sprake van (voldoende) procesbelang indien het resultaat dat de indiener van het bezwaar met het maken van bezwaar nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor de indiener feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
3.1.2
Klaagster komt middels het onderhavige bezwaarschrift op tegen de ingangsdatum van haar overplaatsing zoals opgenomen in de bestreden beschikking van 2 oktober 2019, daar klaagster meent dat de datum van haar tijdelijke plaatsing als ingangsdatum van haar definitieve overplaatsing moet gelden, te weten per 1 januari 2016. Het gerecht overweegt dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting niet is gebleken in welke wijze klaagster met een definitieve overplaatsing met ingang van een latere datum dan 1 januari 2016 in haar belangen wordt geschaad. Klaagsters rechtspositie wordt door de bestreden beschikking niet aangeraakt. Klaagsters anciënniteit wordt bepaald door het aantal jaren in haar huidige rang en niet door het aantal jaren in de functie. Het gerecht is dan ook van oordeel dat de datum van de definitieve overplaatsing, zoals opgenomen in de bestreden beschikking, klaagsters carrièreverloop niet in de weg staat. Van een feitelijke betekenis bij het gewenste resultaat van het bezwaar, zoals bepaald in de rechtspraak, is dan ook geen sprake.
4. Klaagster heeft ter zitting medegedeeld dat zij inmiddels bewaar heeft gemaakt tegen de ministeriële beschikking van 19 februari 2020, waarin is vastgelegd dat klaagster voor de periode van 1 januari 2016 tot 1 juli 2016, conform artikel 52 van de Lma, tijdelijk in de functie van chef politiële bedrijfsvoering is geplaatst. Het gerecht overweegt dat dit besluit geen onderwerp is van dit geschil. Dit dient in de daartegen gerichte procedure te worden beoordeeld.
5. Gelet op het vorenstaande overweegt het gerecht dat klaagster geen belang heeft bij een beoordeling van haar onderliggend bezwaar. Het bezwaar zal derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard.
6. Voor een proceskostenvergoeding is geen aanleiding.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gegeven door mr. M. Soffers, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 21 september 2020 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.