ECLI:NL:OGAACMB:2020:78

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
21 september 2020
Publicatiedatum
14 oktober 2020
Zaaknummer
AUA201904047
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen afwijzing verzoek om niet-genoten vakantiedagen door de Gouverneur van Aruba

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 21 september 2020 uitspraak gedaan op het bezwaar van de Gouverneur van Aruba, ingediend door klager, die als ambtenaar werkzaam is bij Cuerpo Especial Arubano (CEA). Klager had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn verzoek om in aanmerking te komen voor niet-genoten vakantiedagen over de periode van 1 augustus 2013 tot 1 augustus 2016. De minister van Justitie, Veiligheid en Integratie had op 15 oktober 2019 het verzoek van klager afgewezen, waarop klager op 19 november 2019 bezwaar indiende. Het gerecht heeft de zaak behandeld op 6 juli 2020.

Het gerecht oordeelde dat klager ontvankelijk was in zijn bezwaar, ondanks dat het bezwaarschrift na de termijn was ingediend, omdat klager aannemelijk had gemaakt dat hij pas op 22 oktober 2019 kennis had genomen van de bestreden beschikking. De kern van de zaak was of klager recht had op vakantiedagen over de genoemde periode, waarin hij wegens medische ongeschiktheid uit dienst was ontslagen. Het gerecht overwoog dat klager gedurende deze periode geen werkelijke dienst had verricht en dat de afwijzing van zijn verzoek op basis van de Landsverordening vakantie en vrijstelling van dienst ambtenaren (Lvvda) correct was.

Uiteindelijk concludeerde het gerecht dat klager geen aanspraak kon maken op vakantiedagen over de periode van 1 augustus 2013 tot 1 augustus 2016, en verklaarde het bezwaar ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en beide partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan bij de Raad van Beroep in ambtenarenzaken.

Uitspraak

Uitspraak van 21 september 2020
GAZA nr. AUA201904047

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar van:

[klager],

wonend te Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: mr. L.A. Hernandis,
tegen:

de Gouverneur van Aruba,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. M.P. Jansen (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 15 oktober 2019 (de bestreden beschikking) heeft de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie (de minister) het verzoek van klager van 14 september 2016 om in aanmerking te komen voor de gedurende 1 augustus 2013 tot 1 augustus 2016 niet-genoten vakantiedagen, afgewezen.
Hiertegen heeft klager op 19 november 2019 bezwaar gemaakt bij dit gerecht.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 juli 2020, alwaar zijn verschenen klager bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd, en verweerder bij zijn gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is nader bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De ontvankelijkheid

1.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: de La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken. Het derde lid van voornoemd artikel van de La bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking heeft kunnen kennis dragen.
1.2
Klager heeft zijn bezwaarschrift na het verstrijken van de in artikel 41, eerste lid, van de La gestelde termijn ingediend. Hij heeft echter aangevoerd pas op 22 oktober 2019 kennis te hebben genomen van de bestreden beschikking, hetgeen door verweerder niet is betwist. Het tegendeel blijkt ook niet uit de gedingstukken. Dit betekent dat moet worden aangenomen dat het bezwaar is ingediend binnen de in artikel 41, derde lid, van de La gestelde termijn. Klager is derhalve ontvankelijk in zijn bezwaar.
De feiten
2.1
Klager is als ambtenaar werkzaam bij Cuerpo Especial Arubano (CEA).
2.2
Bij landsbesluit van 10 juli 2013 is aan klager met ingang van 1 augustus 2013 eervol ontslag verleend wegens medische ongeschiktheid.
2.3
Bij uitspraak van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken (RvBAz) van 30 maart 2016 is het ontslagbesluit herroepen.
2.4
Bij landsbesluit van 8 mei 2019 is klager met ingang van 1 augustus 2016 in activiteit hersteld.
2.5
Bij brief van 14 september 2016 heeft klager de minister verzocht om in aanmerking te komen voor zijn gedurende de ontslagperiode niet-genoten vakantiedagen.
2.6
Bij bestreden beschikking van 15 oktober 2019 heeft de minister dit verzoek afgewezen.
De standpunten van partijen
3.1
Klager kan zich niet verenigen met de bij de bestreden beschikking gegeven afwijzing en voert – kort samengevat – aan dat met de onder 2.3 genoemde uitspraak van de RvBAz zijn rechtspositie volledig is herleefd , hetgeen betekent dat hij ook recht heeft op de gedurende 1 augustus 2013 tot 1 augustus 2016 niet-genoten vakantiedagen. Voorts voert klager ter zitting aan dat de bestreden beschikking onbevoegd is genomen daar het hoofd van dienst de bevoegde autoriteit in deze is.
3.2
Verweerder voert - kort samengevat - aan dat de bestreden beschikking correct en conform de geldende rechtsregels is geschied.
Het wettelijk kader
4.1
Ingevolge artikel 4 van de Landsverordening vakantie en vrijstelling van dienst ambtenaren (Lvvda) wordt voor de toepassing van deze landsverordening en de uit kracht daarvan gegeven voorschriften verstaan onder:
het bevoegde gezag : de Gouverneur;
de bevoegde autoriteit: a. de Gouverneur, wat betreft de krachtens Staatsregeling of andere wettelijke regeling voor hun leven aangestelde ambtenaren, de Procureur-Generaal en de Griffier der Staten van Aruba;
b. de minister, wat betreft de hoofden van dienst in dienst van Aruba;
c. het hoofd van dienst, wat betreft de bij zijn dienst werkzaam gestelde ambtenaren.
4.2
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Lvvda heeft de ambtenaar per kalenderjaar aanspraak op vakantie met behoud van vol inkomen op de voorwaarden en met inachtneming van de regelen, gesteld in dit hoofdstuk.
4.3
Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Lvvda, worden de aanspraken van de ambtenaar op vakantie in alle gevallen dat de ambtenaar in een kalenderjaar dertig dagen of meer, al dan niet aaneengesloten, anders dan tengevolge van verleende vakantie, vrijstelling van dienst wegens ziekte, vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden met behoud van vol inkomen of vergoeding in vrije tijd wegens verricht overwerk geen werkelijke dienst doet, verminderd naar reden van 1/12 gedeelte van het hem ingevolge artikel 8 toekomende aantal vakantiedagen voor elk aantal van dertig dagen, dat hij geen werkelijke dienst heeft vervuld.
De beoordeling
5.1
Klager voert ter zitting aan dat de bestreden beschikking onbevoegd is genomen nu het niet de minister maar het hoofd van dienst ingevolge artikel 4, van de Lvvda de bevoegde autoriteit is. Verweerder heeft de stelling van klager ter zitting gemotiveerd betwist. Het gerecht overweegt, in overeenstemming met hetgeen verweerder ter zitting heeft aangevoerd, dat het in het onderhavige geval gaat om de vraag of klager überhaupt aanspraak kan maken op vakantiedagen en niet of hij reeds opgebouwde vakantiedagen kan opnemen. Het gerecht is dan ook van oordeel dat een dergelijk verzoek aan de gouverneur als bevoegd gezag is voorbehouden. De gemachtigde van de minister heeft ter zitting gesteld dat hij ook namens de gouverneur kan optreden. Het gerecht ziet derhalve aanleiding om de gouverneur als verweerder in deze zaak aan te merken, zoals ook bij de partijvermelding tot uitdrukking is gekomen.
5.2
Aan de bestreden beschikking is - kort samengevat - ten grondslag gelegd dat klager geen recht heeft op vakantiedagen over de periode van 1 augustus 2013 en 1 augustus 2016 daar hij gedurende deze periode geen daadwerkelijke dienst heeft verricht. Klager was van 1 augustus 2013 tot 1 augustus 2016 vanwege medische ongeschiktheid uit landsdienst ontslagen. Dit ontslag is door de RvBAz herroepen, waardoor klager ingaande 1 augustus 2016 zijn werkzaamheden heeft hervat. In geschil is thans de vraag of klager aanspraak kan maken op vakantiedagen over de periode van 1 augustus 2013 tot 1 augustus 2016. Het gerecht overweegt als volgt.
5.2.1
Niet in geschil is dat klager gedurende zijn ontslagperiode van 1 augustus 2013 tot 1 augustus 2016 geen werkelijke dienst heeft verricht. Klager voert– zo begrijpt het gerecht – aan dat dit thans niet aan hem kan worden tegengeworpen nu dit door toedoen van verweerder komt.
5.2.2
Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Lvvda, worden de aanspraken van de ambtenaar op vakantie in alle gevallen dat de ambtenaar in een kalenderjaar dertig dagen of meer verminderd naar reden van 1/12 gedeelte van het hem toekomende aantal vakantiedagen voor elk aantal van dertig dagen, dat hij geen werkelijke dienst heeft vervuld. De enige uitzonderingen op deze regel zijn in geval van vakantie, vrijstelling van dienst wegens ziekte, vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden met behoud van vol inkomen of vergoeding in vrije tijd wegens verricht overwerk.
5.2.3
Het gerecht overweegt dat een uitzondering zoals voorzien in artikel 10, eerste lid, van de Lvvda zich hier niet voordoet. Op basis van de wettelijke regeling verliest klager naar reden van 1/12 gedeelte van het hem toekomende aantal vakantiedagen voor elk aantal van dertig dagen dat hij geen werkelijke dienst heeft vervuld. De omstandigheid dat klager wegens het aan hem met ingang van 1 augustus 2013 (ten onrechte) gegeven ontslag geen werkelijk dienst heeft kunnen verrichten, zet - anders dan klager betoogt - de toepasselijkheid van de rechtsregel niet opzij.
5.2.4
Het gerecht is gelet op het voorgaande dan ook van oordeel dat klager geen aanspraak kan maken op vakantiedagen over de periode van 1 augustus 2013 tot 1 augustus 2016.
6. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het bezwaar ongegrond is.
7. Gegeven deze beslissing bestaat voor een proceskostenveroordeling geen wettelijke grondslag.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. M. Soffers, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag, 21 september 2020 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.