In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan op het bezwaar van de Gouverneur van Aruba tegen een landsbesluit van 9 september 2019, waarbij de klager met ingang van 1 november 2017 werd bevorderd naar de rang van onderopzichter 1ste klasse (schaal 5). Klager, die werkzaam is als technische medewerker bij de Dienst Openbare Werken, heeft bezwaar gemaakt tegen deze bevordering, omdat hij van mening is dat hij in een hoger dienstjaar in schaal 5 had moeten worden bevorderd. Klager stelt dat de bezoldiging in schaal 4, dienstjaar 11 gelijk is aan die in schaal 5, dienstjaar 5, en dat hij hierdoor geen financiële vooruitgang heeft geboekt.
Het gerecht heeft de ontvankelijkheid van het bezwaar beoordeeld en vastgesteld dat klager zijn bezwaarschrift tijdig heeft ingediend. Vervolgens heeft het gerecht de argumenten van beide partijen gewogen. Klager betoogde dat de bestreden beschikking in strijd is met de beginselen van rechtszekerheid, zorgvuldigheid, vertrouwensbeginsel en motivering. Verweerder, de Gouverneur, stelde dat bevordering een discretionaire bevoegdheid is en dat de beslissing conform de geldende regels en adviezen is genomen.
Na beoordeling van de feiten en de standpunten van partijen concludeert het gerecht dat de bevordering van klager niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Klager heeft geen financiële vooruitgang geboekt door de bevordering, wat in strijd is met de gebruikelijke praktijk. Het gerecht vernietigt de bestreden beschikking en verklaart het bezwaar gegrond. Verweerder wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten van klager en moet binnen drie maanden een nieuwe beslissing nemen over de bevordering.