In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 21 september 2020 uitspraak gedaan over het bezwaar van klager, een ambtenaar werkzaam bij de Dienst Openbare Werken, tegen de afwijzing van zijn bevorderingsverzoek. Klager had op 17 juli 2019 een verzoek ingediend om bevorderd te worden naar de rang van hoofdtechnisch opzichter in schaal 8, maar dit verzoek werd afgewezen omdat verweerder stelde dat klager niet voldeed aan de vereiste positieve beoordeling van zijn functioneren. Klager maakte bezwaar tegen deze beslissing, stellende dat de afwijzing niet deugdelijke motivering had en in strijd was met het beginsel van zorgvuldige voorbereiding. Hij voerde aan dat hij aan de bevorderingseisen voldeed en dat hij sinds 2014 geen functioneringsgesprek had gehad.
Het Gerecht heeft vastgesteld dat klager niet of onvoldoende was beoordeeld in de jaren voorafgaand aan zijn verzoek, maar dat hij wel voldeed aan de anciënniteitsvereiste voor de bevordering. De rechter oordeelde dat de beslissing van verweerder om klager niet te bevorderen naar schaal 8 onbegrijpelijk en onvoldoende gemotiveerd was. De rechter heeft het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, de bestreden beschikking vernietigd en verweerder opgedragen om binnen twee maanden opnieuw te beslissen over het bevorderingsverzoek van klager, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak.
De uitspraak benadrukt dat bevordering geen recht is voor ambtenaren, maar een discretionaire bevoegdheid van het bevoegde gezag, en dat het gerecht slechts terughoudend kan toetsen of deze bevoegdheid op goede gronden is gebruikt. De rechter heeft echter geoordeeld dat de afwijzing van de bevordering naar schaal 8 niet voldoende was onderbouwd, terwijl de afwijzing van de bevordering naar schaal 9 wel op goede gronden was gebaseerd.