1.17Bij het ontslagbesluit is klager met ingang van 1 april 2019 ontslagen:
- primair wegens plichtsverzuim, opleverende niet-integere gedrag van klager;
- subsidiair wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken, althans dat er geen voldoende waarborg (meer) aanwezig is dat hij zijn plicht als ambtenaar onder alle omstandigheden getrouwelijk zal volbrengen;
- meer subsidiair wegens een geconstateerde vertrouwensbreuk die aan zijn behoorlijke functioneren en/of aan het behoorlijk functioneren van het OM in de weg staat.
2. Aan het bezwaar legt klager onder meer ten grondslag dat geen sprake is van plichtsverzuim. Hij heeft de posts in een opwelling geplaatst vanuit zijn privé facebook account op de besloten facebook pagina van [A] als reactie op diens denigrerende post. Klager’s posts waren dus niet geplaatst in het kader van de door hem te verrichten werkzaamheden, zodat niet kan worden gezegd dat hij zijn ambtsplicht heeft geschonden. Bovendien heeft hij binnen één uur die posts verwijderd. Dat schermafbeeldingen daarvan zijn gemaakt en verspreid, waardoor commotie in de samenleving is ontstaan, kan klager niet worden verweten.
Los daarvan, heeft klager nooit de intentie gehad om valse aangifte te doen van hacking. Omdat hij onder intense druk van doodsbedreigingen verkeerde en zichzelf wilde beschermen, heeft hij in eerste instantie bij het OM verklaard dat hij niet zelf de posts heeft geplaatst en dat zijn facebook account gehackt was. Aangezien de doodsbedreigingen verder toenamen en het OM daarop aandrong, zag klager zich genoodzaakt om toch aangifte te doen. Hij stond er niet bij stil dat zijn verklaring als een valse aangifte kon worden aangemerkt met als gevolg een strafrechtelijk onderzoek tegen hem. Hij dacht dat hij – zodra de rust zou zijn teruggekeerd – zijn aangifte kon intrekken en verklaren wat er daadwerkelijk is gebeurd. Weliswaar heeft hij fouten gemaakt, maar die heeft hij gecorrigeerd door alsnog de waarheid te verklaren. Ook deze omstandigheden maken dat niet kan worden gesproken van een door hem gepleegd plichtsverzuim. Klager verzoekt daarom om het ontslagbesluit nietig te verklaren.
3. Verweerster brengt kort gezegd hiertegen in dat klager, door (i) ongepaste uitlatingen te doen op facebook, terwijl hij woordvoerder was van het OM, (ii) in strijd met de waarheid te verklaren dat hij de posts niet heeft geplaatst en dat zijn facebook account gehackt was, en (iii) valse aangifte te doen van hacking, zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim en dat het ontslagbesluit dus gerechtvaardigd is. Zij concludeert daarom tot ongegrondverklaring van het bezwaar.
4. Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.
5. Ingevolge artikel 45, eerste lid, van de LMA is de ambtenaar gehouden de plichten uit zijn ambt voortvloeiende nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.
Ingevolge artikel 88, eerste lid, van de LMA kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege door het bevoegde gezag disciplinair worden gestraft. Ingevolgde het tweede lid van dit artikel omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
In artikel 89, eerste lid en onder i van de LMA is bepaald dat ontslag als disciplinaire straf kan worden toegepast.
Ingevolge artikel 91, eerste lid van de LMA wordt een disciplinaire straf niet opgelegd dan nadat de ambtenaar in de gelegenheid is gesteld zich te verantwoorden.
Ingevolge artikel 92, eerste lid van de LMA kan de disciplinaire straf onmiddellijk ten uitvoer worden gelegd, indien het dienstbelang dit vordert.
Ingevolge artikel 103, eerste lid en onder f van de LMA, kan de ambtenaar worden ontslagen op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.
6. Ten aanzien van de opgeworpen processuele verweren oordeelt het Gerecht als volgt.