ECLI:NL:OGAACMB:2020:69

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
21 september 2020
Publicatiedatum
23 september 2020
Zaaknummer
CUR201901394
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van ambtenaar wegens plichtsverzuim na ongepaste uitlatingen op sociale media en valse aangifte

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao op 21 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen klager, een ambtenaar, en de Regering van Curaçao. Klager was ontslagen op grond van plichtsverzuim, nadat hij beledigende opmerkingen had geplaatst op sociale media over een overleden persoon, terwijl hij als woordvoerder van het Openbaar Ministerie (OM) fungeerde. Klager had aanvankelijk verklaard dat zijn Facebook-account gehackt was, maar later gaf hij toe dat hij de posts zelf had geplaatst. Het Gerecht oordeelde dat klager zich schuldig had gemaakt aan ernstig plichtsverzuim, omdat zijn gedrag niet voldeed aan de hoge eisen van zorgvuldigheid en integriteit die aan ambtenaren worden gesteld. Het Gerecht verklaarde het bezwaar van klager ongegrond en bevestigde het ontslag. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van ambtenaren in hun publieke rol en de gevolgen van onprofessioneel gedrag op sociale media.

Uitspraak

GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN CURAÇAO

Uitspraak
in de zaak van:

[klager],

wonende in Curaçao,
klager,
gemachtigden: mrs. A.K.E. Henriquez en O.E. Kostrzewski ,
tegen

de Regering van Curaçao,

verweerster,
gemachtigde: mr. S.X.T. Hato.

Procesverloop

Bij landsbesluit van 12 maart 2019 (het ontslagbesluit), aan klager uitgereikt op 11 april 2019, is klager met ingang van 1 april 2019 primair op grond van artikel 89, eerste lid en onder i van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht (LMA) de disciplinaire straf van ontslag opgelegd (het strafontslag), subsidiair en meer subsidiair is aan hem eervol ontslag verleend op grond van artikel 103, eerste lid en onder f van de LMA.
Daartegen heeft klager op 18 april 2019 bezwaar gemaakt bij dit Gerecht (het bezwaar) en dit vervolgens aangevuld.
Verweerster heeft een contramemorie ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van het Gerecht op 15 juli 2020. Klager is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigden en verweerster werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

feiten
1. Het Gerecht gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten.
1.1
Bij landsbesluit van 5 december 2011 is klager in verband met de staatkundige veranderingen binnen het Koninkrijk der Nederlanden per 10 oktober 2010 geplaatst in de functie van Medewerker Communicatie-D bij het ministerie van Algemene Zaken.
1.2
Bij landsbesluit van 16 april 2012 is klager eervol ontheven uit deze functie en benoemd in de functie van Medewerker Communicatie-D, thans Medewerker PR en Communicatie, bij het Openbaar Ministerie (het OM).
1.3
Als onderdeel van de door hem in die functie te verrichten werkzaamheden fungeerde klager als aanspreekpunt van het OM voor wat betreft externe communicatie. Onder meer hield klager zich bezig met het voorbereiden van persconferenties en andere publicitaire aangelegenheden alsook adviseren of begeleiden van OM-functionarissen over communicatieve aspecten bij publieke optreden. Zo nodig trad klager op als woordvoerder van het OM.
Voor externe communicatie maakte klager vaak gebruik van de facebook pagina van het OM.
1.4
Op 4 december 2018 heeft wijlen [WSA] ([A]) op zijn facebook pagina de volgende post geplaatst:

[klager] bai labaaa bo sankaaaa
1.5
Op 20 december 2018 in de ochtenduren is [A] door een motorongeluk omgekomen.
1.6
Op dezelfde ochtend heeft klager via zijn privé facebook pagina op de facebook pagina van [A] de volgende posts geplaatst:

Awelsi. Ken ta laba sanka awor …

Awelsi. Karma is a bitchhhhhh

Awe mainta nan ta laba su sanka pe ……
Klager heeft deze posts vrijwel direct daarna verwijderd. Enkele personen hebben van deze posts schermafbeeldingen gemaakt en die vervolgens verspreid.
1.7
Later op die dag heeft klager aan de hoofdofficier van justitie, mr. H.S.R. de Jong (De Jong), en aan de procureur-generaal, mr. R.T. Bos (Bos), herhaaldelijk te kennen gegeven dat hij niet zelf die posts heeft geplaatst, maar dat zijn facebook pagina gehackt moet zijn geweest en dat een ander onder zijn naam die posts heeft geplaatst.
1.8
Het OM heeft – afgaande op die verklaring – op dezelfde dag een persbericht gepubliceerd, waarin wordt medegedeeld dat klager de posts niet zelf heeft geplaatst, maar dat zijn facebook account gehackt was en dat een onderzoek zal worden gedaan daarnaar.
1.9
Klager heeft vervolgens op die dag aangifte gedaan bij de politie. In het proces-verbaal van deze aangifte heeft klager (onder meer) als volgt verklaard:
“(…)
Vandaag in de ochtenduren waren er verschillende whatsappberichten waarin je kon zien dat ik op de facebook pagina van een persoon genaamd [WSA] heb geschreven (…). (…) Ik heb niets op de facebook pagina van de overleden persoon geplaatst noch op het door hem geplaatste bericht gereageerd. Mijn facebook account “[klager]” is vermoedelijk door een voor mij onbekend persoon gehackt of gebruikt. (…)
De politie heeft naar aanleiding van deze aangifte een onderzoek ingesteld.
1.1
Op 28 december 2020 heeft de moeder van [A] op grond van de klachtenregeling van het OM een klacht ingediend over de posts van klager bij het OM.
1.11
Op 29 december 2018 heeft klager aan De Jong te kennen gegeven dat het toch geen hack is geweest en dat hij de posts zelf heeft geplaatst. De Jong gaf aan klager te kennen dat hij niet meer als OM voorlichter naar buiten mocht treden. De Jong gaf vervolgens opdracht om klager als verdachte te horen.
1.12
Op dezelfde dag heeft klager bij de politie een nadere verklaring afgelegd. In het desbetreffende proces-verbaal is onder meer de volgende verklaring opgenomen:

Ik heb iets stom gedaan door te zeggen dat mijn “facebook” account gehackt werd. Mijn “facebook” account is niet gehackt en niemand anders heeft beledigende berichten richten wijlen [WSA] gepost. Ik heb het zelf gedaan (…). De aangifte die ik gedaan heb, is niet helemaal correct. Het gedeelte (…) over het hacken van mijn “facebook” account klopt niet. Ik weet dat dit strafbaar is. (…)”
1.13
Op 2 januari 2019 heeft Bos als klager’s leidinggevende, in het bijzijn van het hoofd human resources, een gesprek gehouden met klager, waarbij klager is geconfronteerd met (onder meer) het door hem in strijd met de waarheid gedane aangifte van hacking.
1.14
Op dezelfde dag heeft de minister van Justitie klager de toegang tot alle dienstlokalen van de overheid ontzegd.
1.15
Bij brief van 24 januari 2019 heeft verweerster klager in kennis gesteld van het voornemen hem wegens een door hem gepleegde ernstig plichtsverzuim de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag op te leggen.
1.16
Bij verweerschrift van 5 februari 2019 heeft klager daarop gereageerd.
1.17
Bij het ontslagbesluit is klager met ingang van 1 april 2019 ontslagen:
  • primair wegens plichtsverzuim, opleverende niet-integere gedrag van klager;
  • subsidiair wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken, althans dat er geen voldoende waarborg (meer) aanwezig is dat hij zijn plicht als ambtenaar onder alle omstandigheden getrouwelijk zal volbrengen;
  • meer subsidiair wegens een geconstateerde vertrouwensbreuk die aan zijn behoorlijke functioneren en/of aan het behoorlijk functioneren van het OM in de weg staat.
standpunten van partijen
2. Aan het bezwaar legt klager onder meer ten grondslag dat geen sprake is van plichtsverzuim. Hij heeft de posts in een opwelling geplaatst vanuit zijn privé facebook account op de besloten facebook pagina van [A] als reactie op diens denigrerende post. Klager’s posts waren dus niet geplaatst in het kader van de door hem te verrichten werkzaamheden, zodat niet kan worden gezegd dat hij zijn ambtsplicht heeft geschonden. Bovendien heeft hij binnen één uur die posts verwijderd. Dat schermafbeeldingen daarvan zijn gemaakt en verspreid, waardoor commotie in de samenleving is ontstaan, kan klager niet worden verweten.
Los daarvan, heeft klager nooit de intentie gehad om valse aangifte te doen van hacking. Omdat hij onder intense druk van doodsbedreigingen verkeerde en zichzelf wilde beschermen, heeft hij in eerste instantie bij het OM verklaard dat hij niet zelf de posts heeft geplaatst en dat zijn facebook account gehackt was. Aangezien de doodsbedreigingen verder toenamen en het OM daarop aandrong, zag klager zich genoodzaakt om toch aangifte te doen. Hij stond er niet bij stil dat zijn verklaring als een valse aangifte kon worden aangemerkt met als gevolg een strafrechtelijk onderzoek tegen hem. Hij dacht dat hij – zodra de rust zou zijn teruggekeerd – zijn aangifte kon intrekken en verklaren wat er daadwerkelijk is gebeurd. Weliswaar heeft hij fouten gemaakt, maar die heeft hij gecorrigeerd door alsnog de waarheid te verklaren. Ook deze omstandigheden maken dat niet kan worden gesproken van een door hem gepleegd plichtsverzuim. Klager verzoekt daarom om het ontslagbesluit nietig te verklaren.
3. Verweerster brengt kort gezegd hiertegen in dat klager, door (i) ongepaste uitlatingen te doen op facebook, terwijl hij woordvoerder was van het OM, (ii) in strijd met de waarheid te verklaren dat hij de posts niet heeft geplaatst en dat zijn facebook account gehackt was, en (iii) valse aangifte te doen van hacking, zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim en dat het ontslagbesluit dus gerechtvaardigd is. Zij concludeert daarom tot ongegrondverklaring van het bezwaar.
4. Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.
wettelijk kader
5. Ingevolge artikel 45, eerste lid, van de LMA is de ambtenaar gehouden de plichten uit zijn ambt voortvloeiende nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.
Ingevolge artikel 88, eerste lid, van de LMA kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege door het bevoegde gezag disciplinair worden gestraft. Ingevolgde het tweede lid van dit artikel omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
In artikel 89, eerste lid en onder i van de LMA is bepaald dat ontslag als disciplinaire straf kan worden toegepast.
Ingevolge artikel 91, eerste lid van de LMA wordt een disciplinaire straf niet opgelegd dan nadat de ambtenaar in de gelegenheid is gesteld zich te verantwoorden.
Ingevolge artikel 92, eerste lid van de LMA kan de disciplinaire straf onmiddellijk ten uitvoer worden gelegd, indien het dienstbelang dit vordert.
Ingevolge artikel 103, eerste lid en onder f van de LMA, kan de ambtenaar worden ontslagen op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.
beoordeling
6. Ten aanzien van de opgeworpen processuele verweren oordeelt het Gerecht als volgt.
6.1
Verweerster is het bevoegde gezag om een ambtenaar strafontslag op te leggen (artikel 97 jo. artikel 1, eerste lid en artikel 4, aanhef en onder a van de LMA). Anders dan klager betoogt, is een daartoe strekkend akkoord van de Raad van Ministers niet vereist.
6.2
Artikel 88, derde lid van de LMA bepaalt dat een strafvervolging wegens een feit dat mede plichtsverzuim inhoudt, een disciplinaire strafoplegging wegens datzelfde feit niet uitsluit. Verweerster was dus niet gehouden om eerst de behandeling van de strafzaak tegen klager af te wachten alvorens met de procedure leidende tot het strafontslag aan te vangen.
7. Ten aanzien van de vraag of klager zich schuldig heeft gemaakt aan (ernstig) plichtsverzuim, overweegt het Gerecht als volgt.
7.1
Vaststaat dat klager, hoewel niet formeel benoemd als de woordvoerder van het OM, feitelijk veelvuldig als zodanig heeft gefungeerd. Naar het oordeel van het Gerecht kan klager daarom naar buiten toe worden aangemerkt als het gezicht (gesprekspartner en aanspreekpunt) van het OM. Met verweerster is het Gerecht van oordeel dat ten aanzien van een ambtenaar die belast is met de uitvoering van een dergelijke functie, hoge eisen hebben te gelden voor wat betreft diens zorgvuldigheid, betrouwbaarheid, integriteit en plichtsbetrachting.
7.2
Met die eisen verdraagt zich niet dat klager op de dag dat [A] plotsklaps is komen te overlijden beledigende en denigrerende opmerkingen op facebook heeft geplaatst jegens hem. Niet alleen heeft klager met deze handelswijze onnodig veel pijn veroorzaakt bij de nabestaanden van [A], ook heeft hij het OM daarmee behoorlijk in verlegenheid gebracht. Dat klager die posts vanuit zijn privé account heeft geplaatst op de facebook account van [A], doet aan het voorgaande niet af. Het was voor het publiek duidelijk dat klager voor het OM werkte en zijn posts konden in verband worden gebracht met het OM. Als actieve sociale media gebruiker wist klager of moest hij hebben geweten van de risico’s van verspreiding daarvan, zodat hij ook daarvoor de verantwoordelijkheid draagt.
7.3
Evenmin verdraagt zich met de hierboven genoemde eisen dat klager daarna (herhaaldelijk) in strijd met de waarheid bij zijn leidinggevende(n) heeft verklaard dat hij die posts niet zelf heeft geplaatst en dat zijn account gehackt was en dat hij vervolgens valse aangifte daarvan heeft gedaan. Niet alleen heeft klager met deze handelswijze zijn ambtsplicht op grovelijke wijze geschonden. Ook heeft hij schade toegebracht aan de goede naam van het OM en het vertrouwen in een goede functionering van die organisatie, althans heeft hij het OM aan dergelijke schade blootgesteld. Het OM heeft als gevolg van de leugens en valse aangifte van klager incorrecte informatie gepubliceerd en heeft daarop moeten terugkomen. Dat zijn handelswijze het gevolg was van psychische overmacht veroorzaakt door intense doodsbedreigingen is wegens gebrek aan onderbouwing daarvan onvoldoende gebleken.
7.4
Naar het oordeel van het Gerecht heeft klaagster met de hierboven genoemde gedragingen, niet gehandeld zoals een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort te doen. Deze gedragingen leveren, op zichzelf maar ook in onderling verband en samenhang bezien, ernstig plichtsverzuim op als bedoel in artikel 88, eerste lid van de LMA. Niet gebleken is dat het plichtsverzuim niet aan klager kan worden toegerekend.
8. Dit plichtsverzuim vormt naar het oordeel van het Gerecht reeds voldoende grondslag voor het opgelegde strafontslag. Aan de beoordeling van de subsidiaire en meest subsidiaire grondslag voor het ontslag komt het Gerecht derhalve niet toe.
9. De stelling van klager dat verweerster met het opgelegde strafontslag het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden wordt gepasseerd wegens strijdigheid met de goede procesorde. Klager heeft pas ter zitting concreet gesteld aan welke strafrechtelijk veroordeelde ambtenaren verweerster geen strafontslag heeft opgelegd. Verweerster heeft zodoende niet de gelegenheid gehad om dit te verifiëren en zich degelijk hiertegen te verweren. Dat het volgens klager “high profile” zaken betreft, doet aan het voorgaande niet af.
10. Hoewel het Gerecht begrijpt dat het strafontslag klager zwaar valt, leidt dit, gelet op de aard en ernst van de aan klager verweten gedragingen en de terecht hoge eisen die met betrekking tot de zorgvuldigheid, betrouwbaarheid en integriteit aan ambtenaren en in het bijzonder feitelijke woordvoerder van het OM worden gesteld, niet tot de conclusie dat het strafontslag onevenredig is aan het plichtsverzuim. Het lange dienstverband van klager leidt niet tot een ander oordeel.
11. Gelet op dit alles luidt het oordeel dat het bezwaar ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het Gerecht in Ambtenarenzaken:
-
verklaarthet bezwaar
ongegrond.
Aldus gedaan door mr. A.J. Martijn, rechter in ambtenarenzaken, en in het openbaar uitgesproken op 21 september 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor beide partijen binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger of gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest, en in alle andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending van de uitspraak of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, hoger beroep open bij de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken. Zie titel IV hoofdstuk 1 van de RAr.