ECLI:NL:OGAACMB:2020:68

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
27 juli 2020
Publicatiedatum
22 september 2020
Zaaknummer
GAZ Cur201900813
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming in functie van Hoofd Afdeling Veiligheidsinspectie en bezwaar tegen afwijzing

In deze zaak heeft klager, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn (SOAW), verzocht om met terugwerkende kracht per 1 maart 2001 te worden benoemd in de functie van Hoofd Afdeling Veiligheidsinspectie. Dit verzoek werd door verweerster, de Regering van Curaçao, afgewezen. Klager heeft hiertegen bezwaar gemaakt, dat op 18 mei 2020 ter zitting is behandeld. Klager stelt dat hij de functie van Hoofd Veiligheidsinspectie vanaf 1 augustus 2000 tot 15 mei 2010 onafgebroken heeft waargenomen en daarom recht heeft op benoeming in die functie.

Verweerster heeft het verzoek afgewezen op basis van eerdere afwijzingen en het standpunt dat klager, met uitzondering van een korte periode, nooit de functie heeft waargenomen. Het Gerecht heeft overwogen dat het verzoek van klager een herhaling is van eerdere verzoeken en dat er al onherroepelijk in rechte is geoordeeld over de eerdere besluiten. Het beginsel 'ne bis in idem' staat in de weg aan een tweede beoordeling van hetzelfde geschil, tenzij er nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn.

Klager heeft twee brieven overgelegd als nieuwe feiten, maar het Gerecht oordeelt dat deze niet als zodanig kunnen worden aangemerkt, omdat klager niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij deze niet eerder kon overleggen. Het Gerecht verklaart het bezwaar ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.J. Martijn en is openbaar uitgesproken op 27 juli 2020.

Uitspraak

GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN CURAÇAO

Uitspraak
in de zaak van:

[klager],

wonend in Curaçao,
klager,
gemachtigde: mr. B.L. Lie Atjam, advocaat,
tegen:

de Regering van Curaçao,

verweerster,
gemachtigde: mr. J.G. Ricardo, werkzaam bij verweerster.

Procesverloop

Bij brief van 5 februari 2019, door klager ontvangen op 7 februari 2019, heeft verweerster het verzoek van klager om hem met terugwerkende kracht per 1 maart 2001 in de functie van Hoofd Afdeling Veiligheidsinspectie te benoemen, afgewezen (het bestreden besluit).
Daartegen heeft klager op 6 maart 2019 bezwaar gemaakt bij dit Gerecht en dit vervolgens aangevuld (het bezwaar).
Verweerster heeft een contramemorie ingediend.
Het bezwaar is behandeld ter zitting van het Gerecht op 18 mei 2020. Klager is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. Klager is als ambtenaar werkzaam bij het Ministerie van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn (SOAW) in de functie van Medewerker Inspectie, Toezicht, Handhaving en Controle – G in schaal 12.
Bij brief van 17 maart 2017 heeft klager de minister van SOAW verzocht zijn rechtspositie te herzien en hem met ingang van 1 maart 2001 in de functie van Hoofd Veiligheidsinspectie (de functie) te benoemen en aan hem de bijbehorende schaal 12 toe te kennen (het verzoek).
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerster het verzoek afgewezen en die afwijzing – kort gezegd – als volgt toegelicht. Het verzoek moet als een herhaald verzoek worden aangemerkt, omdat klager sinds 2003 meerdere keren heeft verzocht om hem vanaf 1 maart 2001 een persoonsgebonden bevordering toe te kennen dan wel hem te benoemen in de functie. Klager heeft telkens tegen de weigeringen om te beslissen dan wel tegen de afwijzende beslissingen op die verzoeken bezwaar bij het Gerecht gemaakt. In alle gerechtelijke procedures heeft verweerster zich op het standpunt gesteld dat klager, met uitzondering van de periode van 1 augustus 2000 tot 1 maart 2001, nimmer de functie heeft waargenomen. In die procedures werd het bezwaar van klager niet-ontvankelijk dan wel ongegrond verklaard. Verweerster ziet ook nu geen aanleiding om terug te komen op haar eerder genomen beslissingen ter zake.
4. Het bezwaar richt zich tegen die afwijzing. Klager stelt daartoe dat hij vanaf 1 augustus 2000 tot 15 mei 2010 onafgebroken de functie heeft waargenomen en daarom per 1 maart 2001 daarin moet worden benoemd. Ter zitting heeft klager nader gespecificeerd dat de door hem in deze procedure beoogde benoeming betrekking heeft op de periode vanaf 1 maart 2001 dan wel 1 maart 2003 tot 15 mei 2010.
5. Vaststaat dat het verzoek een herhaling is van eerdere verzoeken strekkende tot benoeming van klager in de functie op de grond dat hij die functie langdurig heeft waargenomen alsook dat op de besluiten op die eerdere verzoeken al onherroepelijk in rechte is geoordeeld (waaronder de uitspraak van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van 27 mei 2010, RvBAz nummer 2009/13).
6. Op basis van het voor de rechtspraak geldende algemene rechtsbeginsel “ne bis in idem” geldt dat buiten de aanwending van ingevolge de wet openstaande rechtsmiddelen, eenzelfde geschil niet ten tweede male aan de rechter kan worden voorgelegd. In aansluiting hierop verzetten de in de wet opgenomen bepalingen voor het indienen van bezwaar zich ertegen dat door het indienen van bezwaar tegen het besluit op het verzoek om terug te komen van eerdere besluiten wordt bereikt dat de rechter de zaak beoordeelt, als ware het bezwaar gericht tegen die eerdere besluiten. Waar het bevoegd gezag hier discretie heeft, voorziet de wet voor de rechtspraak niet in discretie, anderszins ook niet in uitzonderingen op de regel dat de weg naar de rechter slechts eenmaal gedurende een beperkte periode open staat. Anders zou aan het voorschrift dat de mogelijkheid tot het maken van bezwaar aan een termijn bindt, welk voorschrift van openbare orde is, zijn macht worden ontnomen.
7. Uit het voorgaande vloeit voort dat de rechter, ter bepaling van de omvang van de te verrichten toetsing in geval van een besluit op een verzoek om terug te komen van een eerder, in rechte onaantastbaar, besluit direct dient te treden in de vraag of aan dat verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd die een hernieuwde rechterlijke beoordeling rechtvaardigen. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten en omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten en omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
8. Als nieuwe feiten heeft klager twee brieven overgelegd, te weten die van
[J.D.], ex interim Hoofd van de voormalige Dienst voor Arbeidszorg (de voormalige DAZ), gedateerd 24 juni 2016, en die van [R.G.], ex Hoofd van de voormalige DAZ, gedateerd 5 september 2003. Los van de vraag of klager met die verklaringen de door hem gestelde waarneming voldoende aannemelijk heeft gemaakt, is het Gerecht van oordeel dat klager niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in staat is geweest die brieven in een eerder stadium te overleggen dan wel dat die desbetreffende verklaringen niet in een eerder stadium konden worden afgelegd. Deze verklaringen kunnen daarom niet worden aangemerkt als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die voor verweerster aanleidingen hadden moeten zijn om terug te komen op haar eerdere beslissingen. Andere nieuwe feiten of omstandigheden zijn door klager niet gesteld en anderszins ook niet gebleken.
9. Gelet hierop zal het bezwaar ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het Gerecht in Ambtenarenzaken
verklaarthet bezwaar
ongegrond.
Aldus gedaan door mr. A.J. Martijn, rechter in ambtenarenzaken, en in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor beide partijen binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger of gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest, en in alle andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending van de uitspraak of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, hoger beroep open bij de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken. Zie titel IV hoofdstuk 1 van de RAr.