ECLI:NL:OGAACMB:2020:64

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
27 juli 2020
Publicatiedatum
9 september 2020
Zaaknummer
CUR201900581
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van het bestreden besluit wegens onterecht toepassen van de vertragingsregel in ambtenarenrecht

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao op 27 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen klager, een ambtenaar, en de Regering van Curaçao. Klager was per 15 augustus 2016 benoemd als Medewerker Inspectie, Toezicht, Handhaving en Controle-C bij het Ministerie van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn. Klager maakte bezwaar tegen het besluit van de Regering, waarin zijn bezoldiging was vastgesteld op schaal 6, bezoldigingstrede 8, met toepassing van de vertragingsregel uit het Bezoldigingslandsbesluit 1998. Klager stelde dat hij voldoende ervaring had om in een hogere schaal te worden ingeschaald en dat de vertragingsregel niet op hem van toepassing was.

Tijdens de zitting op 18 mei 2020 werd klager bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de verweerster werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Klager betoogde dat de vertragingsregel niet correct was toegepast, omdat hij sinds 15 april 2015 de taken van de functie al naar tevredenheid vervulde. Verweerster verdedigde zich door te stellen dat klager niet over de vereiste MBO-opleiding beschikte en dat de vertragingsregel daarom van toepassing was. Het Gerecht oordeelde dat verweerster onvoldoende had gemotiveerd waarom de vertragingsregel op klager van toepassing was en dat het bestreden besluit om die reden nietig verklaard moest worden.

Het Gerecht concludeerde dat verweerster niet had aangetoond dat klager op de benoemingsdatum niet voldeed aan de functie-eisen. De uitspraak benadrukte het belang van een goede motivering bij het toepassen van de vertragingsregel en dat klager recht had op een correcte inschaling op basis van zijn ervaring. Het bezwaar van klager werd gegrond verklaard en het bestreden besluit werd nietig verklaard.

Uitspraak

GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN CURAÇAO

Uitspraak
in de zaak van:

[klager],

wonend in Curaçao,
klager,
gemachtigde: [N.M.R.M.],
tegen:

de Regering van Curaçao,

verweerster,
gemachtigde: mr. J. Ricardo, werkzaam bij verweerster.

Procesverloop

Bij landsbesluit van 22 januari 2018, door klager ontvangen op 17 januari 2019 (het bestreden besluit), is klager met ingang van 15 augustus 2016 als ambtenaar in vaste dienst benoemd in de functie van Medewerker Inspectie, Toezicht, Handhaving en Controle-C (Medewerker ITH&C-C) bij het Ministerie van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn (SOAW), sector Inspectie Arbeidszaken (Inspectie Arbeid), en is zijn bezoldiging vastgesteld op schaal 6, bezoldigingstrede 8.
Daartegen heeft klager op 15 februari 2019 bezwaar gemaakt.
Het bezwaar is behandeld ter zitting van het Gerecht op 18 mei 2020. Klager is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 3, eerste lid, van het Bezoldigingslandsbesluit 1998 (het Bzlb), wordt bij de indiensttreding of bij de overgang naar een andere functie de bezoldigingsschaal bepaald met inachtneming van de aard en het niveau van de functie waarmede de betrokken ambtenaar wordt belast. Op grond van het tweede lid kan van het eerste lid worden afgeweken, indien het gebrek aan ervaring met betrekking tot de arbeid die de betrokkene in de functie moet verrichten de verwachting aannemelijk maakt dat zijn wijze van functioneren zich tegen de toepassing van dat artikellid vooralsnog verzet. In dit geval kan de bezoldigingsschaal bepaald worden en gedurende een tijdvak van ten hoogste drie jaren bepaald blijven op ten hoogste twee volgnummers beneden de schaal die met toepassing van het eerste lid in aanmerking zou komen. Indien het functioneren van de ambtenaar aan het einde van het genoemde tijdvak de toepassing van het eerste lid nog niet toelaat, wordt hij geplaatst in een functie waarvan de aard en het niveau in overeenstemming is met de schaal volgens welke hij bezoldigd wordt, of wordt hem ontslag aangezegd.
2. Klager is bij arbeidsovereenkomst van 19 november 2007 per 1 juli 2007 in dienst getreden van het voormalige Eilandgebied Curaçao in de functie van Onderzoeksambtenaar bij de Dienst Arbeidszorg (functieschaal 6).
Bij ministeriële beschikking is klager per 15 april 2015 ter beschikking gesteld aan de Inspectie Arbeid en daar tewerkgesteld als Medewerker ITH&C-C (functieschaal 7). Bij brief van 6 oktober 2015 heeft klager gesolliciteerd op een vacature bij de Inspectie Arbeid voor de functie van Medewerker Inspectie, Toezicht, Handhaving en Controle-F (functieschaal 10). Op 23 december 2015 heeft klager naar aanleiding van zijn sollicitatie een bereidheidsverklaring ondertekend, waarin hij verklaart dat hij bereid is om een lagere functie te aanvaarden mocht hij niet in aanmerking komen voor de functie op het niveau waarvoor hij heeft gesolliciteerd. Verweerster heeft klager niet voor die functie aangenomen, maar wel voor de functie van Medewerker ITH&C-C. Zij heeft vervolgens de arbeidsovereenkomst met klaagster beëindigd en het bestreden besluit genomen. Daarbij heeft zij, met toepassing van de zogeheten vertragingsregel van artikel 3, tweede lid, van het Bzlb de bezoldiging van klager vastgesteld op schaal 6, bezoldigingstrede 8.
In de vacaturemelding behorende bij de functie van Medewerker ITH&C-C staat onder het kopje “Een pakket met gedetailleerde informatie is op te vragen via de ondergenoemde emails” onder meer het volgende: “
De gangbare rechtspositieregelingen van de Overheid zijn van toepassing. Bij geschiktheid maar onvoldoende kennis/ervaring kan u maximaal 2 schalen lager beginnen en binnen 3 jaar uitgroeien tot de uiteindelijke schaal.
3. Het bezwaar richt zich tegen de toepassing van de vertragingsregel. Klager stelt dat verweerster bij het bestreden besluit niet althans onvoldoende heeft gemotiveerd waarom zij toepassing daaraan heeft gegeven en licht dit als volgt toe. Klager is sinds 15 april 2015 belast met de feitelijke uitvoering van de taken behorende bij de functie van Medewerker ITH&C-C en functioneert sindsdien naar volle tevredenheid van zijn leidinggevenden. Dit betekent dus dat op de datum van zijn benoeming in die functie, te weten 15 augustus 2016, geen sprake was van gebrek aan ervaring in die functie. De vertragingsregel heeft overigens betrekking op ervaring en niet op opleiding. Los daarvan functioneert klager sinds zijn indiensttreding op 1 juli 2007 op het niveau van een MBO-er. Immers, ook zijn oude functie van Onderzoeksambtenaar, die vergelijkbaar is met de thans bestaande functie van Behandelend Medewerker - C (functieschaal 6), vereiste een voltooide MBO-opleiding. Dat hij niet over een voltooide MBO-opleiding beschikte, was toen voor verweerster geen beletsel om hem in die functie te benoemen en hem de daarbij behorende functieschaal 6 toe te kennen. Zijn leidinggevende, tevens voorzitter van de sollicitatiecommissie, heeft klager bij brief van 18 april 2016 voorgedragen voor benoeming in de functie van Medewerker ITH&C-C in schaal 7. Het is voor klager daarom onbegrijpelijk dat verweerster bij het bestreden besluit toch hiervan is afgeweken. Aan klager is nimmer meegedeeld dat de vertragingsregeling op hem van toepassing zou zijn. Het bestreden besluit dient gelet hierop wegens strijdigheid met de wet dan wel de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het motiveringsbeginsel, nietig te worden verklaard, aldus nog steeds klager.
4. Verweerster brengt hiertegen in dat de functie van Medewerker ITH&C-C een afgeronde relevante MBO-opleiding vereist en dat klager ten tijde van zijn benoeming in die functie niet daarover beschikte. De vacaturemelding vermeldt dat bij onvoldoende kennis en ervaring de betrokkene maximaal 2 schalen lager kan worden ingeschaald. De Raad van Ministers is daarom op 20 juli 2016, conform het advies van de toetsingscommissie van 30 juni 2016, akkoord gegaan met de benoeming van klager in de functie van Medewerker ITH&C-C, onder de voorwaarde dat klager binnen twee jaar zijn MBO-opleiding alsnog voltooit. Klager was hiervan op de hoogte. In het bestreden besluit is opgenomen dat de rechtspositie van klager is bepaald mede gelet op artikel 3, tweede lid, van het Bzlb. Verweerster meent gelet hierop dat het bestreden besluit op goede gronden is genomen en concludeert daarom tot ongegrondverklaring van het bezwaar.
5. Het Gerecht stelt voorop dat artikel 3, tweede lid, van het Bzlb verweerster de wettelijke bevoegdheid geeft om de vertragingsregeling bij de overgang van klager naar de andere functie toe te passen. Verweerster had echter voorafgaand aan het bestreden besluit aan klager duidelijk moeten maken dat zij van deze bevoegdheid gebruik zou maken en had ook moeten motiveren welke afwegingen zijn gemaakt om in het geval van klager van deze vertragingsregeling gebruik te maken. Dat verweerster in de vacaturemelding en het bestreden besluit naar de vertragingsregel van artikel 3 verwijst, volstaat niet. Het had op de weg van verweerster gelegen om bij het bestreden besluit toe te lichten dat de vertragingsregeling wordt toegepast en wat dat in klager’s geval voor hem zal betekenen. Doordat verweerster dat heeft nagelaten is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd.
6. Gelet op het motiveringsgebrek zal het bezwaar van klager gegrond en het bestreden besluit nietig worden verklaard.
7. Het Gerecht acht geen termen aanwezig om het verzoek van verweerster om die nietigheid met toepassing van artikel 87 van de RAr voor gedekt te verklaren te honoreren. Verweerster is immers niet in geslaagd om aan te tonen dat klager op de benoemingsdatum wegens gebrek aan ervaring de functie niet volledig en naar tevredenheid vervulde of kon vervullen. Het Gerecht overweegt daartoe dat klager een tweetal documenten heeft overgelegd waaruit juist het tegendeel het geval lijkt te zijn, te weten:
  • de brief van 27 maart 2015 van de voormalige de minister van SOAW, mevrouw [R.D.C], gericht aan het Hoofd van de Inspectie Arbeid, de heer [P.B.]. Daarin deelt mevrouw [R.D.C] aan de heer [P.B.] (onder meer) mede dat klager ervaring heeft met inspectie en controle werkzaamheden en dat zij heeft besloten om klager ter beschikking te stellen aan Inspectie Arbeid ter tijdelijke vervulling van de functie van Medewerker ITH&C-C.
  • de brief van 23 oktober 2017 van de heer [P.B.] gericht aan de huidige minister van SOAW, de heer H. Koeiman. Daarin deelt de heer [P.B.] aan de heer [H.K.] mede dat klager sinds 15 april 2015 tewerkgesteld is als medewerker ITH&C-C en dat hij sindsdien naar tevredenheid belast is met de controletaken. De heer [P.B.] meent dat klager vanaf die datum in aanmerking komt voor een waarnemingstoelage en verzoekt daarom dat die aan hem wordt toegekend voor zolang hij op het niveau van bedoelde functie fungeert en waarneemt.
Gelet hierop had het op de weg van verweerster gelegen om het gestelde gebrek aan ervaring nader met stukken te onderbouwen. Het enkele feit dat klager nog niet over een MBO-opleiding beschikt is daartoe onvoldoende.

Beslissing

Het Gerecht in Ambtenarenzaken:
  • verklaarthet bezwaar
    gegrond;
  • verklaarthet bestreden besluit
    nietig.
Aldus gedaan door mr. A.J. Martijn, rechter in ambtenarenzaken, en in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor beide partijen binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger of gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest, en in alle andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending van de uitspraak of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, hoger beroep open bij de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken. Zie titel IV hoofdstuk 1 van de RAr.