In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 3 februari 2020 uitspraak gedaan over het bezwaar van een politieambtenaar, klager, tegen een disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag die hem was opgelegd door de Gouverneur van Aruba. Klager had op 5 juli 2018 zich schuldig gemaakt aan verschillende gedragingen die als plichtsverzuim werden aangemerkt, waaronder het volgen en mishandelen van een andere bestuurder en het rijden onder invloed van alcohol. Klager erkende de gedragingen, maar betoogde dat de opgelegde straf onevenredig was in verhouding tot het plichtsverzuim. Hij voerde aan dat zijn elfjarige dienstverband zonder plichtsverzuim en zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder recente vaderhood, niet in aanmerking waren genomen door de verweerder.
Het gerecht overwoog dat de aard en ernst van het plichtsverzuim, in combinatie met de hoge eisen van integriteit en betrouwbaarheid die aan politieambtenaren worden gesteld, rechtvaardigden dat de disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag werd opgelegd. Klager had de gelegenheid gekregen om zich te verantwoorden, maar had hiervan geen gebruik gemaakt. Het gerecht concludeerde dat er geen sprake was van onevenredigheid tussen de straf en het plichtsverzuim, en verklaarde het bezwaar ongegrond. De uitspraak benadrukte dat de persoonlijke omstandigheden van klager niet voldoende waren om tot een ander oordeel te komen, gezien de ernst van zijn gedragingen.