ECLI:NL:OGAACMB:2020:6

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
3 februari 2020
Publicatiedatum
4 mei 2020
Zaaknummer
AUA201901760
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag voor politieambtenaar wegens plichtsverzuim

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 3 februari 2020 uitspraak gedaan over het bezwaar van een politieambtenaar, klager, tegen een disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag die hem was opgelegd door de Gouverneur van Aruba. Klager had op 5 juli 2018 zich schuldig gemaakt aan verschillende gedragingen die als plichtsverzuim werden aangemerkt, waaronder het volgen en mishandelen van een andere bestuurder en het rijden onder invloed van alcohol. Klager erkende de gedragingen, maar betoogde dat de opgelegde straf onevenredig was in verhouding tot het plichtsverzuim. Hij voerde aan dat zijn elfjarige dienstverband zonder plichtsverzuim en zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder recente vaderhood, niet in aanmerking waren genomen door de verweerder.

Het gerecht overwoog dat de aard en ernst van het plichtsverzuim, in combinatie met de hoge eisen van integriteit en betrouwbaarheid die aan politieambtenaren worden gesteld, rechtvaardigden dat de disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag werd opgelegd. Klager had de gelegenheid gekregen om zich te verantwoorden, maar had hiervan geen gebruik gemaakt. Het gerecht concludeerde dat er geen sprake was van onevenredigheid tussen de straf en het plichtsverzuim, en verklaarde het bezwaar ongegrond. De uitspraak benadrukte dat de persoonlijke omstandigheden van klager niet voldoende waren om tot een ander oordeel te komen, gezien de ernst van zijn gedragingen.

Uitspraak

Uitspraak van 3 februari 2020
GAZA nr. AUA201901760

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar van:

[klager],

wonend te Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: de advocaat mr. V.A.V. Carlo,
tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. C.L. Geerman (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 2 mei 2019, no. 19 (het bestreden landsbesluit) heeft verweerder besloten om klager met ingang van de dag na dagtekening van het bestreden landsbesluit de disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag op te leggen.
Tegen dit landsbesluit heeft klager op 28 mei 2019 pro forma bezwaar gemaakt bij het gerecht. Klager heeft op 28 juni 2019 de gronden waarop zijn bezwaar berust ingediend.
Verweerder heeft op 18 november 2019 een contramemorie ingediend.
Klager heeft op 25 november 2019 nadere stukken ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 december 2019. Klager is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

1. Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Lma, kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege door het bevoegde gezag disciplinair worden gestraft.
Ingevolge het tweede lid omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Ingevolge het derde sluit een strafvervolging wegens een feit dat mede een plichtsverzuim inhoudt, een disciplinaire strafoplegging wegens datzelfde feit niet uit.
Ingevolge artikel 83, eerste lid, onderdeel i, is een van de disciplinaire straffen die kan worden toegepast ontslag.
Ingevolge het vierde lid kan bij het opleggen van een straf worden bepaald, dat zij niet ten uitvoer zal worden gelegd, indien betrokkene zich gedurende de bij het opleggen van de straf te bepalen termijn, welke die van twee jaren niet te boven mag gaan, niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor de bestraffing plaats vindt, noch aan enig ander ernstig plichtsverzuim en zich houdt aan bij het opleggen van de straf eventueel te stellen bijzondere voorwaarden. De voorwaarden mogen de godsdienstige of staatkundige vrijheid niet beperken.
2. Aan het bestreden landsbesluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat klager, werkzaam in de functie van politieambtenaar bij het Korps Politie Aruba (KPA), zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. Daartoe heeft verweerder zich - op grond van processenverbaal, de aangifte tegen klager en het verhoor van een getuige - op het standpunt gesteld dat klager op 5 juli 2018:
“- buiten dienst als bestuurder op de openbare weg, sterk onder invloed van alcoholhoudende drank reed;
- een bestuurder van een andere personenauto gevolgd en gedwongen had om zijn auto tot stilstand te brengen;
- opzettelijk de andere personenauto had aangereden om de bestuurder vermoedelijk te dwingen om zijn auto tot stilstand te brengen, ten gevolge waarvan de personenauto schade heeft opgelopen;
- de bestuurder zodanig heeft doen schrikken dat hij hierdoor naar de politiewacht aan de Wilhelminastraat was gereden om daar assistentie van de politie te vragen;
- de bestuurder tot de politiewacht te Wilhelminastraat had gevolgd en in het bijzijn van enkele politieagenten de bestuurder had mishandeld ten gevolge waarvan hij letsels nabij zijn linkeroog had opgelopen;
- aan een onderzoek naar het alcoholgehalte werd onderworpen waarbij u 760 microgram alcohol per liter uitademde.”
Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat dit onacceptabel en ontoelaatbaar gedrag is voor een politieambtenaar, dat klager hiermee juist deed wat een politieagent moet bestrijden, dat hij een voorbeeldfunctie heeft en dat klager aantoont dat zijn prioriteiten niet liggen bij het vervullen van de plichten die uit zijn ambt voortvloeien. Naar aanleiding van zijn handelen zijn ernstige twijfels gerezen ten aanzien van de integriteit en betrouwbaarheid van klager, aldus verweerder.
3. Klager erkent de gedragingen en dat deze plichtsverzuim opleveren, maar betoogt dat de straf van voorwaardelijk ontslag onevenredig is aan het plichtsverzuim. In dit verband voert klager aan dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden, te weten een elfjarig dienstverband zonder plichtsverzuim in combinatie met het feit dat klager de desbetreffende avond stress ervoer, omdat hij recent vader was geworden. Klager voert in dit verband ook aan dat verweerder hem ten onrechte niet heeft gerappelleerd, nadat hij geen gebruik had gemaakt van de hem bij brief van 16 augustus 2018 geboden mogelijkheid om zich ten aanzien van het hem verweten gedrag te verantwoorden.
4. Dit betoog slaagt niet. Niet in geschil is dat klager de verantwoordingsbrief van 16 augustus 2018 heeft ontvangen, waarbij hij in de gelegenheid is gesteld zich binnen zeven dagen na ontvangst daarvan schriftelijk te verantwoorden bij verweerder. Geen rechtsregel bepaalt dat verweerder betrokkene in geval een reactie op een verantwoordingsbrief uitblijft opnieuw daartoe in de gelegenheid dient te stellen. Dat klager van de hem geboden gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt, komt dan ook voor zijn rekening en risico. Overigens heeft klager in bezwaar de omstandigheden naar voren gebracht, die verweerder volgens hem bij het geven van de straf had moeten betrekken.
Verder heeft verweerder aan het geconstateerde plichtsverzuim, gelet op de aard en de ernst ervan, de disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag mogen verbinden. Van onevenredigheid tussen de opgelegde straf en het verweten plichtsverzuim is geen sprake. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat aan politieambtenaren hoge eisen van integriteit en betrouwbaarheid mogen worden gesteld en dat klager door zijn gedragingen het vertrouwen dat de burger in de politie mag stellen ernstig heeft beschaamd. De door klager gestelde persoonlijke omstandigheden zijn niet van dien aard dat deze tot een ander oordeel moeten leiden.
5. De slotsom is dat het bezwaar ongegrond is.
6. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen gronden aanwezig.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in ambtenarenzaken te Aruba, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 februari 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.