ECLI:NL:OGAACMB:2020:48

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
10 juni 2020
Publicatiedatum
15 juni 2020
Zaaknummer
CUR201802653
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de vertragingsregel bij gebrek aan relevante werkervaring in ambtenarenrechtelijke context

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao, gaat het om de toepassing van de vertragingsregel bij de benoeming van klaagster in een nieuwe functie. Klaagster, werkzaam bij het ministerie van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning, werd per 1 juni 2012 ontheven van haar functie als Districtbeheerder-C en benoemd tot Adviseur/Consulent-D. Bij deze benoeming werd haar bezoldiging vastgesteld op schaal 10, trede 1, met toepassing van de vertragingsregel, omdat verweerster van mening was dat klaagster niet voldeed aan de vereiste relevante werkervaring. Klaagster maakte bezwaar tegen deze beslissing, wat leidde tot een procedure bij het Gerecht.

Tijdens de zitting op 29 april 2020 werd duidelijk dat klaagster de functievereisten voor de nieuwe functie wel degelijk voldeed, maar dat verweerster niet tijdig had gecommuniceerd dat de vertragingsregel op haar van toepassing zou zijn. Het Gerecht oordeelde dat verweerster onvoldoende had gemotiveerd waarom de vertragingsregel werd toegepast en dat klaagster niet op de hoogte was gesteld van deze toepassing tijdens de sollicitatieprocedure. Hierdoor was het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd.

Het Gerecht verklaarde het bezwaar gegrond en het bestreden besluit nietig, maar liet de rechtsgevolgen van het besluit in stand, omdat verweerster voldoende had toegelicht waarom de vertragingsregel was toegepast. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie en motivatie bij besluiten die ambtenaren aangaan, vooral als het gaat om de toepassing van regels die invloed hebben op hun bezoldiging.

Uitspraak

GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN CURAÇAO

Uitspraak
in de zaak van:

[klaagster],

wonende in Curaçao,
klaagster,
tegen

de Regering van Curaçao,

verweerster,
gemachtigde: mr. Z.V.I. Isenia, werkzaam bij verweerster.

Procesverloop

Bij landsbesluit van 21 september 2012 heeft verweerster klaagster per 1 juni 2012 ontheven van de functie van Districtbeheerder-C bij het ministerie van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning (VVRP), organisatieonderdeel Ruimtelijke Ordening en Planning (ROP), en haar per dezelfde datum benoemd in de functie van Adviseur/Consulent-D (de functie) bij hetzelfde ministerie en haar bezoldiging vastgesteld op schaal 10, trede 1 (het bestreden besluit).
Daartegen heeft klaagster bij de minister van VVRP (de minister) bezwaar gemaakt (het bezwaar).
De minister heeft dit naar het Gerecht doorgestuurd om hier als bezwaar te worden behandeld.
De minister heeft, mede namens verweerster, een contramemorie ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van het Gerecht op 29 april 2020. Klaagster is in persoon verschenen en verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. Zoals de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken heeft overwogen bij uitspraak van 10 november 2017 (ECLI:NL:ORBAACM:2017:5) staat administratief beroep alleen open tegen besluiten waaraan functioneringsbeoordelingen (mede) ten grondslag zijn gelegd. Daarvan is hier geen sprake. Klaagster heeft ten onrechte bezwaar gemaakt bij de minister. De minister heeft daarom het bezwaar doorgezonden naar de bevoegde instantie, in dit geval het Gerecht. Het tijdstip van indiening bij de minister is bepalend voor de vraag of het bezwaarschrift tijdig is ingediend. Nu klaagster het bestreden besluit op 17 oktober 2012 heeft ontvangen, is het bezwaar op 31 oktober 2012 tijdig ingediend. Het Gerecht zal overgaan tot het beoordelen daarvan.
2. Het Gerecht gaat uit van de volgende feiten. Klaagster is tot 1 juni 2012 als Districtbeheerder-C werkzaam geweest bij de afdeling Beheer en Onderhoud, organisatieonderdeel Openbare Werken bij het ministerie van VVRP. De functie van Districtbeheerder-C is een functie op mbo-niveau. Klaagster beschikt over de hbo-opleiding ‘Bachelor of Science in Architectural and Civil Engineering’.
Klaagster heeft in 2012 gesolliciteerd op de interne vacature voor de functie. De functievereisten waren (i) een afgeronde HBO-/HTS-opleiding in de richting van onder andere bouwkunde, planologie, stedenbouwkunde, civiele techniek, (ii) ervaring van drie jaren en (iii) adviserende/consulterende vaardigheden/technieken.
Klaagster werd voor de functie aangenomen en is op 1 juni 2012 met de daarbij behorende werkzaamheden begonnen. Bij het bestreden besluit is klaagster vervolgens formeel in de functie benoemd. Daarbij is, met toepassing van de zogeheten vertragingsregel als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het Bezoldigingslandsbesluit 1998 (het Bezoldigingslandsbesluit), de bezoldiging van klaagster vastgesteld op schaal 10, trede 1.
3. Het bezwaar richt zich tegen de toepassing van de vertragingsregel. Klaagster stelt dat zij al ten tijde van de sollicitatie aan de hierboven genoemde functievereisten voldeed, zodat de vertragingsregel ten onrechte op haar is toegepast. Op grond daarvan had haar bezoldiging conform het vermelde in de vacaturetekst op de functionele schaal, namelijk schaal 11, moeten worden vastgesteld. Tijdens de sollicitatieprocedure noch ten tijde van de mededeling aan haar dat zij voor de functie is aangenomen, is aan haar gecommuniceerd dat de vertragingsregel op haar zou worden toegepast. Pas tijdens haar arbeidsvoorwaardengesprek, dat kort voor haar eerste werkdag in de functie heeft plaatsgevonden, is dat zonder nadere toelichting aan haar kenbaar gemaakt. Klaagster verzoekt daarom om het bestreden besluit wegens strijdigheid met de wet dan wel de algemene beginselen van behoorlijk bestuur nietig te verklaren.
4. Verweerster ontkent dat klaagster aan het vereiste van relevante werkervaring voldeed. Volgens verweerster was zij daarom bevoegd om de vertragingsregel op klaagster toe te passen, hetgeen zij bij het bestreden besluit ook heeft gedaan.
5. Het Gerecht oordeelt als volgt.
5.1
Op grond van artikel 3, eerste lid, van het Bezoldigingslandsbesluit wordt de bezoldigingsschaal bij de indiensttreding of bij de overgang naar een andere functie bepaald met in achtneming van de aard en het niveau van de functie waarmede de betrokken ambtenaar belast wordt. Op grond van het tweede lid kan van het eerste lid worden afgeweken indien het gebrek aan ervaring met betrekking tot de arbeid die de betrokkene in de functie moet verrichten de verwachting aannemelijk maakt dat zijn wijze van functioneren zich tegen de toepassing van dat artikellid vooralsnog verzet. In dit geval kan de bezoldigingsschaal bepaald worden en gedurende een tijdvak van ten hoogste drie jaren bepaald blijven op ten hoogste twee volgnummers beneden de schaal die met toepassing van het eerste lid in aanmerking zou komen (de vertragingsregel).
5.2
Het Gerecht stelt voorop dat artikel 3 van het Bezoldigingsbesluit verweerster de wettelijke bevoegdheid geeft om de vertragingsregel bij overgang van klaagster naar een andere functie toe te passen. Met klaagster is het Gerecht echter van oordeel dat verweerster voorafgaand aan het bestreden besluit aan klaagster duidelijk had moeten maken dat zij van deze bevoegdheid gebruik zou maken en had ook moeten motiveren welke afwegingen zijn gemaakt om in het geval van klaagster van deze vertragingsregel gebruik te maken. De enkele mededeling van de toepassing daarvan kort voor haar eerste werkdag in de functie en vervolgens de enkele vermelding daarvan in het bestreden besluit, zijn onvoldoende. Het had op de weg van verweerster gelegen om bij het bestreden besluit of in een eerder stadium niet alleen toe te lichten dat de vertragingsregel wordt toegepast, maar ook wat de redenen daarvoor zijn. Doordat verweerster dat heeft nagelaten is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd.
5.3
Gelet op het motiveringsgebrek zal het bezwaar gegrond en het bestreden besluit nietig worden verklaard. Het Gerecht ziet echter aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten en zal met toepassing van artikel 87 van de RAr de nietigheid voor gedekt verklaren. Het Gerecht neemt hierbij in aanmerking dat verweerster in het kader van deze procedure voldoende heeft toegelicht en met stukken heeft onderbouwd waarom de vertragingsregel is toegepast en hoe het bestreden besluit tot stand is gekomen. Ter zitting is immers door verweerster toegelicht en door klaagster erkend dat de functie een dienst specifieke functie is. Dit betekent dat de daarvoor benodigde relevante werkervaring, met name het kunnen werken met het Eilandelijke Ontwikkelingsplan, alleen bij het organisatie-onderdeel ROP verkregen kan worden. Bij klaagster, die nimmer bij de ROP heeft gewerkt, ontbrak dus relevante werkervaring. Klaagster diende daarom nog in de functie te “groeien”. Gelet op die toelichting alsook het advies van 4 mei 2012 (stuknummer 2012/025252) is het Gerecht van oordeel dat niet kan worden geoordeeld dat verweerster in redelijkheid de vertragingsregel niet mocht toepassen in dit geval.
6. Hetgeen partijen voor het overige hebben aangevoerd behoeft in het licht van het voorgaande geen verdere bespreking.
7. Op grond van het voorgaande komt het Gerecht tot de hierna in het dictum te noemen beslissing.

Beslissing

Het Gerecht in Ambtenarenzaken:
  • verklaarthet bezwaar
    gegrond;
  • verklaarthet bestreden besluit
    nietig;
  • verklaartde nietigheid
    voor gedekt.
Aldus gedaan door mr. A.J. Martijn, rechter in ambtenarenzaken, en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2020 in tegenwoordigheid van mr. S.N. Aswani, griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor beide partijen binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger of gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest, en in alle andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending van de uitspraak of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, hoger beroep open bij de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken. Zie titel IV hoofdstuk 1 van de RAr.