In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 6 april 2020 uitspraak gedaan over een bezwaar van de Gouverneur van Aruba, hierna klaagster, tegen een disciplinaire straf die haar was opgelegd. De straf bestond uit een gedeeltelijke inhouding van inkomen ter grootte van Afl. 500,-, opgelegd door verweerder op basis van artikel 83 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma). Klaagster heeft bezwaar gemaakt tegen deze straf, stellende dat zij zich niet schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim en dat verweerder niet binnen een redelijke termijn tot het opleggen van de disciplinaire maatregel is overgegaan.
Het Gerecht heeft de feiten en de standpunten van beide partijen in overweging genomen. Klaagster, werkzaam als hoofd algemene zaken bij de Dienst Technische Inspectie, heeft op 15 maart 2018 kassiers aangesproken op geconstateerde kastekorten. Verweerder stelde dat klaagster hiermee de afgesproken procedure niet heeft gevolgd en zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. Het Gerecht oordeelde echter dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat klaagster de verweten gedragingen heeft begaan. De notulen van de vergadering waar verweerder naar verwees, gaven geen steun aan het standpunt dat klaagster verboden was om kassiers aan te spreken in het bijzijn van derden.
Het Gerecht concludeerde dat het bestreden landsbesluit niet voldoende was onderbouwd en verklaarde het bezwaar gegrond. De disciplinaire straf werd vernietigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak biedt inzicht in de vereisten voor het aannemen van plichtsverzuim en de verantwoordelijkheden van ambtenaren in het kader van geconstateerde kastekorten.