ECLI:NL:OGAACMB:2020:45

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
6 april 2020
Publicatiedatum
11 mei 2020
Zaaknummer
AUA201902625
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire straf van gedeeltelijke inhouding van inkomen opgelegd aan ambtenaar wegens plichtsverzuim

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 6 april 2020 uitspraak gedaan over een bezwaar van de Gouverneur van Aruba, hierna klaagster, tegen een disciplinaire straf die haar was opgelegd. De straf bestond uit een gedeeltelijke inhouding van inkomen ter grootte van Afl. 500,-, opgelegd door verweerder op basis van artikel 83 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma). Klaagster heeft bezwaar gemaakt tegen deze straf, stellende dat zij zich niet schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim en dat verweerder niet binnen een redelijke termijn tot het opleggen van de disciplinaire maatregel is overgegaan.

Het Gerecht heeft de feiten en de standpunten van beide partijen in overweging genomen. Klaagster, werkzaam als hoofd algemene zaken bij de Dienst Technische Inspectie, heeft op 15 maart 2018 kassiers aangesproken op geconstateerde kastekorten. Verweerder stelde dat klaagster hiermee de afgesproken procedure niet heeft gevolgd en zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. Het Gerecht oordeelde echter dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat klaagster de verweten gedragingen heeft begaan. De notulen van de vergadering waar verweerder naar verwees, gaven geen steun aan het standpunt dat klaagster verboden was om kassiers aan te spreken in het bijzijn van derden.

Het Gerecht concludeerde dat het bestreden landsbesluit niet voldoende was onderbouwd en verklaarde het bezwaar gegrond. De disciplinaire straf werd vernietigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak biedt inzicht in de vereisten voor het aannemen van plichtsverzuim en de verantwoordelijkheden van ambtenaren in het kader van geconstateerde kastekorten.

Uitspraak

Uitspraak van 6 april 2020
GAZA nr. AUA201902625

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar van:

[Klaagster],

wonend te Aruba,
KLAAGSTER,
procederend in persoon,
tegen:

de Gouverneur van Aruba,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: A. Lumenier (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 10 juli 2019 no. 1 (het bestreden landsbesluit) heeft verweerder met toepassing van artikel 83, eerste lid, aanhef en onder d, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) aan klaagster een disciplinaire straf opgelegd van gedeeltelijke inhouding van inkomen ter grootte van Afl. 500,-.
Tegen het bestreden landsbesluit heeft klaagster op 7 augustus 2019 bezwaar gemaakt door het indienen van een bezwaarschrift bij dit gerecht.
Verweerder heeft op 27 september 2019 een contramemorie ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 maart 2020. Klaagster is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd. Tevens waren aanwezig A. Koopmans, hoofd van de Dienst Technische Inspectie (DTI) en R. Dorothal, juridisch beleidsmedewerkster bij DTI.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De feiten

1.1
Klaagster is ambtenaar, werkzaam bij DTI in de functie van hoofd algemene zaken.
Het wettelijk kader
2.1
Ingevolge artikel 47, eerste lid van de Lma, is de ambtenaar gehouden de plichten uit zijn ambt voortvloeiende nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.
Ingevolge artikel 82, eerste lid van de Lma, kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege door het bevoegde gezag disciplinair worden gestraft.
Ingevolge artikel 83, eerste lid, aanhef en onder d, van de Lma, is de disciplinaire straf, welke kan worden toegepast, inhouding, geheel of gedeeltelijk, van inkomen.
2.2
Ten aanzien van geconstateerde kastekorten voeren alle diensten van het Land het volgende beleid, vastgelegd in de instructie “Procedure bij geconstateerde kastekorten”:
“(…)
I. ALGEMEEN
Een kastekort kan intern geconstateerd worden door degene die het beheer van de kas opgedragen heeft gekregen (de kassier) of door degene die namens het hoofd van dienst de kas controleert, en extern door de Centrale Accountantsdienst.
II. INTERN GECONSTATEERDE KASTEKORTEN
In geval van het intern constateren van een kastekort wordt de volgende procedure afgewerkt.
1. Onmiddellijk schriftelijke rapportage aan het hoofd van dienst middels een door de verantwoordelijke voor de kas en een door het hoofd van dienst aangewezen controle functionaris ondertekend procesverbaal.
2. Het hoofd van dienst stelt in alle gevallen waarin sprake is van een kastekort een onderzoek in naar de oorzaak van het ontstaan. Onder andere hoort het hoof van dienst de verantwoordelijke voor e kas, en wordt een door de verantwoordelijke ondertekende verklaring over het ontstaan van het tekort bij het procesverbaal gevoegd.
3. Indien er sprake is van laakbaar, niet frauduleus handelen door de verantwoordelijk ambtenaar en het kastekort minder dan Afl. 100,- bedraagt, kan het hoofd van dienst volstaan met het onder punt 2. genoemde.
Het hoofd van dienst beoordeeld of het nemen van verdere maatregelen noodzakelijk is. He besluit van het hoofd van dienst wordt aangetekend op het desbetreffende procesverbaal.
4. Indien er sprake is van laakbaar, niet frauduleus handelen door de verantwoordelijke ambtenaar en het kastekort Afl. 100,- of meer bedraagt, wordt de verantwoordelijke Minister door het hoofd van dienst ingelicht.
(…)”
De standpunten van partijen
3.1
Aan het bestreden landsbesluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat klaagster zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. In dit verband stelt verweerder zich op het standpunt (1) dat klaagster op 15 maart 2018 twee kassiers in het bijzijn van derden heeft geconfronteerd met een kastekort over de jaren 2016/2017, hoewel een dag eerder met onder meer klaagster was afgesproken dat zij dit niet mocht doen, en
(2) dat klaagster niet de juiste procedure bij het constateren van kastekorten heeft gevolgd.
3.2
Klaagster kan zich niet verenigen met de opgelegde disciplinaire straf. Zij voert aan dat zij zich niet schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim en dat verweerder niet binnen een redelijke termijn over is gegaan tot het opleggen van een disciplinaire maatregel.
De beoordeling
4.1
Om plichtsverzuim te kunnen aannemen moet op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde, gegevens de overtuiging zijn verkregen dat de betrokken ambtenaar zich aan de hem verweten gedraging daadwerkelijk heeft schuldig gemaakt.
Aanspreken kassiers
4.2
Niet in geschil is dat klaagster kassiers op hun werkplek heeft aangesproken op kastekorten over voorgaande jaren. Of daarbij derden aanwezig waren, op welk standpunt verweerder zich heeft gesteld en door klaagster wordt weersproken, laat het gerecht in het midden. Ook indien derden aanwezig zouden zijn geweest, heeft verweerder daarmee onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd waarom die gedraging plichtsverzuim oplevert. Ter onderbouwing van het standpunt dat het klaagster verboden was om kassiers in het bijzijn van derden op kastekorten aan te spreken, heeft verweerder verwezen naar notulen van een vergadering van 15 maart 2018, gehouden naar aanleiding van klachten van personeel van de afdeling algemene zaken. Daarin is onder meer het volgende vermeld:
“Met de medewerkers van de afdeling AZ is er afgesproken dat door het DRH een coaching traject zal worden opgestart. Aan hun is verzocht om in de tussentijds rustig te blijven en hun werk professioneel uit te voeren in het belang van de dienst.”Daarin is niet te lezen dat besloten is klaagster te verbieden om kassiers in het bijzijn van derden op kastekorten aan te spreken. Dat wordt bovendien door klaagster uitdrukkelijk weersproken.
Procedure geconstateerde kastekorten
4.3
Volgens het gevoerde beleid moet in geval van geconstateerde kastekorten het hoofd van dienst voorgeschreven acties ondernemen. Niet in geschil is dat klaagster geen hoofd van dienst is en zij wegens geconstateerde kastekoten uiteindelijk enkele acties heeft ondernomen, onder meer het doen van aangifte. Verweerder heeft evenwel onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd waarom klaagster met deze gedraging plichtsverzuim heeft gepleegd. Klaagster heeft ter zitting onweersproken te kennen gegeven dat zij destijds de geconstateerde kastekorten bij het toenmalige hoofd van dienst heeft gemeld, dat deze vervolgens de voorgeschreven acties niet heeft genomen en inmiddels met pensioen is, zodat ook niet te verwachten was dat de voorgeschreven acties zouden worden genomen. Onder deze omstandigheden is het zich enkel op het standpunt stellen dat klaagster de procedure bij geconstateerde kastekorten niet heeft opgevolgd, onvoldoende om daarmee plichtsverzuim aan te nemen.
4.4
De conclusie is dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat klaagster de verweten gedragingen heeft begaan dan wel zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim.
4.5
Het bezwaar is gegrond. Het bestreden landbesluit zal worden vernietigd.
4.6
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar gegrond;
vernietigt het landsbesluit van 10 juli 2019 no. 1.
Deze uitspraak is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in ambtenarenzaken te Aruba en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 6 april 2020, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
tellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.