ECLI:NL:OGAACMB:2020:33

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
2 maart 2020
Publicatiedatum
8 mei 2020
Zaaknummer
AUA201804144
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevordering ambtenaar en beoordeling van geschiktheid

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 2 maart 2020 uitspraak gedaan over het bezwaar van klager, de Gouverneur van Aruba, tegen een besluit van verweerder om klager met ingang van 1 januari 2017 te bevorderen naar de rang van hoofdtechnisch opzichter in schaal 8. Klager had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, omdat hij van mening was dat hij eerder bevorderd had moeten worden, namelijk per 1 januari 2013 of 1 januari 2014, op basis van eerdere gunstige beoordelingen.

Het proces begon met een Landsbesluit van 9 oktober 2018, waartegen klager op 21 december 2018 bezwaar maakte. De zaak werd behandeld op 13 januari 2020, waarbij klager werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. R.P. Lee, en verweerder werd vertegenwoordigd door mr. M.P. Jansen. Het gerecht oordeelde dat klager ontvankelijk was in zijn bezwaar, ondanks dat het bezwaarschrift na de termijn was ingediend, omdat hij kon aantonen dat hij tijdig kennis had genomen van de bestreden beslissing.

De kern van de zaak draaide om de vraag of klager voldoende was beoordeeld om in aanmerking te komen voor de bevordering. Het gerecht concludeerde dat klager in de jaren 2012 en 2013 niet de vereiste score had behaald voor een voldoende beoordeling, en dat de eerdere beoordelingen niet voldoende waren om het vertrouwen te rechtvaardigen dat hij eerder bevorderd zou worden. Het gerecht verklaarde het bezwaar van klager ongegrond en oordeelde dat verweerder in redelijkheid had besloten om klager pas met ingang van 1 januari 2017 te bevorderen.

Uitspraak

Uitspraak van 2 maart 2020
Gaza nr. AUA201804144

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar van:

[Klager],

wonend in Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: mr. R.P. Lee,
gericht tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelende in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. M.P. Jansen (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij Landsbesluit van 9 oktober 2018 (de bestreden beslissing) heeft verweerder besloten om klager met ingang van 1 januari 2017 te bevorderen naar de rang van hoofdtechnisch opzichter in schaal 8.
Tegen de bestreden beslissing heeft klager op 21 december 2018 bezwaar gemaakt, door indiening van een pro-forma bezwaarschrift. Op 8 februari 2019 heeft klager de gronden waarop zijn bezwaar steunt, ingediend.
Verweerder heeft op 21 juni 2019 een contramemorie ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 januari 2020. Klager is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De ontvankelijkheid

1.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken.
Het derde lid van dit artikel bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen.
1.2
Klager heeft zijn bezwaarschrift na het verstrijken van de in artikel 41, eerste lid, van de La gestelde termijn ingediend. Uit de overgelegde gedingsstukken blijkt dat klager het bestreden landsbesluit op 26 november 2018 heeft ontvangen. Dit betekent dat het bezwaar is ingediend binnen de in artikel 41, derde lid, van de La gestelde termijn. Klager is ontvankelijk in zijn bezwaar.
De feiten
2.1
Klager is als ambtenaar werkzaam bij de Dienst Openbare Werken (DOW). Hij bekleedt de functie van projectvoerder riolering en is laatstelijk met ingang van 1 februari 2009 bevorderd naar de rang van technisch opzichter 1ste klasse in schaal 7.
2.2
De functie van projectvoerder riolering is gewaardeerd op maximaal het niveau van schaal 10.
2.3
Bij brief van 9 mei 2012 heeft klager verzocht om een bevordering naar de rang van technisch opzichter 1ste klasse in schaal 8. Dat verzoek is bij beslissing van 1 juli 2013 afgewezen, omdat klager niet voldeed aan de vereiste van een gunstige beoordeling. Het daartegen gerichte bezwaar is bij uitspraak van 5 november 2018 van dit gerecht (AUA201800982), ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak is klager in beroep gegaan.
2.5
Op 21 maart 2018 heeft de directeur van de DOW voorgesteld om klager te bevorderen naar de rang van hoofdtechnisch opzichter in schaal 8.
2.6
De bestreden beslissing is genomen naar aanleiding van dat voorstel. Verweerder heeft daarbij onder meer overwogen dat klager in de periode van 2016 voldoende is beoordeeld, dat hij voor het overige voldoet aan de bevorderingseisen en dat hij met ingang van 1 januari 2017 in aanmerking komt voor een bevordering.
De standpunten van partijen
3.1
Klager kan zich niet verenigen met de ingangsdatum van de bevordering naar de rang van hoofdtechnisch opzichter (schaal 8), en stelt zich daarbij op het standpunt dat hij op grond van de eerdere gunstige beoordelingen, met name die uit de jaren 2012 en 2013, met ingang van 1 januari 2013 dan wel 1 januari 2014 naar die rang moet worden bevorderd. Hij beroept zich daarbij op het vertrouwensbeginsel.
Ter staving van zijn standpunt heeft klager gewezen op de door hem overgelegde beoordelingsformulieren over de jaren 2012 en 2013, waaruit volgens hem blijkt dat zijn directe chefs zijn prestatie over die jaren voldoende hebben beoordeeld. Volgens klager is daarmee bij hem het vertrouwen geschapen dat hij over die jaren gunstig/voldoende is beoordeeld.
3.2
Verweerder betoogt - kort samengevat - dat uit de beoordelingsformulieren van 2012 en 2013 niet volgt dat klager een voldoende score heeft behaald. Klager heeft bij de beoordelingen in de jaren 2011 tot en met 2015 telkens niet het aantal punten behaald dat nodig is voor een voldoende beoordeling. Op die formulieren is verder ruimte gelaten voor opmerkingen van de beoordelaar (de directe chef), de chef personeel en organisatie en de beslissing van de directeur. Hieruit volgt dat het oordeel van de beoordelaar niet allesbepalend is. Zo er al sprake zou zijn van opgewekt vertrouwen, dan is dat vertrouwen niet door verweerder opgewekt, aldus verweerder.
Het wettelijk kader
4.1
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (hierna: Lma) geschieden aanstelling en bevordering, voor zover daaromtrent regelen zijn vastgesteld, overeenkomstig deze regelen.
4.2
Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Bezoldigingsregeling Aruba 1986 (hierna: BRA), dient de ambtenaar om in aanmerking te kunnen komen voor een bevordering aan de voor de desbetreffende betrekking bedoelde eisen te voldoen en voorts voor de vervulling van die betrekking geschikt en bekwaam te worden geacht.
4.3
Voor een bevordering naar de rang van hoofdtechnisch opzichter (schaal 8) gelden onder meer de voorwaarden, dat er een vacature op dat niveau moet bestaan, dat de betrokken ambtenaar een functie dient te vervullen die de waardering op het niveau van hoofdtechnisch opzichter rechtvaardigt en voorts met dien verstande dat de betrokkene reeds ten minste drie jaar dienst in de rang van technisch opzichter 1ste klasse moet hebben volbracht.
De beoordeling
5.1
Ter beoordeling ligt voor de vraag of verweerder op goede gronden heeft besloten klager met ingang van 1 januari 2017 te bevorderen naar schaal 8. Die vraag beantwoordt het gerecht bevestigend. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.2
Uit voornoemd artikel 4 van de BRA volgt dat een ambtenaar onder meer, gunstig c.q. voldoende moet zijn beoordeeld om in aanmerking te kunnen komen voor een bevordering. Die beoordeling aan de hand van objectieve maatstaven, wordt doorgaans gedaan door de desbetreffende dienst.
In dit geval heeft de DOW een beoordelings- c.q. evaluatiesysteem in gebruik waarbij op grond van de onderdelen gedragscriteria en gemaakte afspraken, bestaande uit telkens zes categorieën, punten worden gescoord. Niet in geschil is dat het hier gaat om een objectieve beoordeling. Uit de evaluatieschaal volgt dat op elk onderdeel minstens 18 punten moeten worden behaald voor een voldoende score.
5.3
Klager heeft in de jaren 2012 en 2013 op beide voornoemde onderdelen telkens een score van 16,5 punten behaald. Uit het beoordelingsformulier 2014/2015 volgt dat klager over die jaren telkens een score van 15,8 punten heeft behaald. Nu klager over die jaren steeds een score van minder dan 18 punten heeft behaald, heeft hij geen voldoende beoordeling. De beoordelaar heeft dan ook ten onrechte op de formulieren van de jaren 2012 en 2013 aangekruist dat de scoring voldoende is. Zulks is op die beoordelingsformulieren ook vermeld als beslissing van de Directeur.
Nu op die formulieren - waarmee klager bekend is - naast opmerkingen van de Chef Personeel en Organisatie en commentaar van de beoordeelde, als laatste ruimte is gelaten voor een beslissing van de Directeur, kan het betoog van klager, dat uit de beoordeling door zijn directe chefs bij hem het gerechtvaardigd vertrouwen is geschapen dat hij voor de jaren 2012 en 2013 voldoende is beoordeeld, niet slagen.
6. Gelet op het bovenstaande is het gerecht van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft besloten klager niet eerder dan met ingang van 1 januari 2017 naar schaal 8 te bevorderen. Dit leidt tot de slotsom dat het bezwaar ongegrond dient te worden verklaard.
7. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 2 maart 2020 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.