ECLI:NL:OGAACMB:2020:30

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
4 mei 2020
Publicatiedatum
8 mei 2020
Zaaknummer
AUA201900621
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire straf van schriftelijke berisping aan ambtenaar wegens plichtsverzuim en tijdsverloop tussen plichtsverzuim en oplegging van straf

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan op het bezwaar van klager, de Gouverneur van Aruba, tegen een disciplinaire straf van een schriftelijke berisping die aan hem was opgelegd. De straf was gebaseerd op een incident dat plaatsvond op 23 juli 2017, waarbij klager ongeoorloofd afwezig was van zijn werkplek en zich in een winkel bevond tijdens diensturen. Klager maakte bezwaar tegen de disciplinaire straf, onder andere op basis van het tijdsverloop tussen het plichtsverzuim en de oplegging van de straf, die pas in januari 2019 plaatsvond. Het gerecht oordeelde dat het tijdsverloop te lang was en dat verweerder niet meer in redelijkheid een disciplinaire straf kon opleggen. Het gerecht verklaarde het bezwaar gegrond en vernietigde het bestreden landsbesluit van 7 januari 2019. Klager werd in de proceskosten veroordeeld. De uitspraak werd gedaan op 4 mei 2020, en beide partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan bij de Raad van Beroep in ambtenarenzaken.

Uitspraak

Uitspraak van 4 mei 2020
Gaza nr. AUA201900621

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar van:

[Klager],

wonend te Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. C.L. Geerman (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij landbesluit van 7 januari 2019 (het bestreden landsbesluit) heeft verweerder besloten om aan klager de disciplinaire straf van een schriftelijke berisping op te leggen.
Hiertegen heeft klager op 22 februari 2019 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Verweerder heeft op 17 mei 2019 een verweerschrift bij het gerecht ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 maart 2020, alwaar zijn verschenen klager bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd, en verweerder bij zijn gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De ontvankelijkheid

1.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, voor zover thans van belang, wordt het bezwaarschrift ingediend binnen dertig dagen na de dag waarop de aangevallen beschikking is gegeven.
Ingevolge het derde lid, voor zover thans van belang, wordt hij die bezwaar inbrengt na de hiervoor bepaalde termijn niet op grond daarvan niet-ontvankelijk verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking redelijkerwijs kennis heeft kunnen dragen.
1.2
Klager heeft zijn bezwaarschrift na het verstrijken van de in artikel 41, eerste lid, van de La gestelde termijn ingediend. Hij heeft echter onweersproken gesteld dat hij het bestreden landsbesluit pas op 12 februari 2019 heeft ontvangen, zodat het gerecht ervan uitgaat dat hij zijn bezwaarschrift heeft ingediend binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de bestreden beschikking kennis heeft kunnen dragen. Klager is derhalve, ingevolge artikel 41, derde lid, van de La, ontvankelijk
Het wettelijk kader
2.1
Ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Lma is de ambtenaar gehouden de plichten uit zijn ambt voortvloeiende nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.
2.2
Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Lma kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege door het bevoegd gezag disciplinair worden gestraft.
Ingevolge het tweede lid omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort te doen of na te laten.
2.3
In artikel 83, eerste lid, aanhef en onder a, van de Lma is bepaald dat de disciplinaire straf van een schriftelijke berisping kan worden toegepast.
De feiten
3.1
Klager is ambtenaar werkzaam bij het Departamento di Aduana (DAD) bij de sectie Luchthaven Reizigers.
3.2
Bij bestreden landbesluit van 7 januari 2019 is aan klager, met toepassing van artikel 83, eerste lid, aanhef en onder a, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) de disciplinaire straf van een schriftelijke berisping opgelegd.
Verweerder heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat klager in strijd heeft gehandeld met de voor hem geldende regels op de werkplek. Klager was op 23 juli 2017 ongeoorloofd afwezig. Klager had zich verwijderd van zijn werkplek om zich te begeven naar de Dufry N.V. in de aankomsthal van de luchthaven in plaats van zijn werkzaamheden te verrichten en heeft zich niet gehouden aan het voor geldende dienstrooster. Klager was gedurende diensturen aanwezig in een winkel waar alcohol wordt verhandeld terwijl de Landsverordening materieel ambtenarenrecht stelt dat u tijdens diensturen geen alcoholhoudende drank bij u mag hebben
De standpunten van partijen
4.1
Klager kan zich niet verenigen met de hem bij bestreden beschikking opgelegde schriftelijke berisping en heeft zich - kort samengevat - op het standpunt gesteld dat hij op geen enkel moment zijn werkplek heeft verlaten. De dienstdoende meerdere wist ook dat klager en enkele collega’s bij de Dufry stonden - hij had direct zicht op de ambtenaren vanuit het douanekantoor - en heeft hen niet aangesproken. Klager beroept zich voorts op het gelijkheidsbeginsel, daar alleen aan vier van de vijf collega’s die op die dag bij de Dufry een disciplinaire straf is opgelegd en daar er niet aan alle vier collega’s dezelfde disciplinaire straf is opgelegd. Ter zitting heeft klager erkend dat hij inderdaad op tijdens zijn dienst op 23 juli 2017 bij de Dufry-winkel met zijn collega’s en de Dufry-medewerkers stond te praten, maar stelt dat dit gebruikelijk was. Tot slot heeft klager ter zitting betoogd - zo begrijpt het gerecht - dat het bestreden landsbesluit in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel, omdat tussen het plichtsverzuim op 23 juli 2017 en de oplegging van de disciplinaire straf op 7 januari 2019 een periode van ruim anderhalf jaar is gelegen
.
4.2
Verweerder heeft aan het bestreden landsbesluit ten grondslag gelegd dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim nu hij in strijd heeft gehandeld met artikel 47, eerste lid, van de Lma. Daarbij heeft verweerder onder meer in aanmerking genomen dat uit videobeelden is gebleken dat klager op 23 juli 2017 tussen 9:36 uur tot 10:36 uur in de Dufry-winkel aanwezig was en met een, door de Dufry-medewerkers verschafte, beker rondliep. Klager heeft geen uitleg gegeven waarom hij zijn werkplek heeft verlaten en tussen vermelde uren bij de Dufry-winkel stond. Klager heeft zijn werkafspraken geschonden, heeft zich niet gehouden aan de plichten die uit zijn ambt voortvloeien, en heeft zich niet gedragen als een goed ambtenaar betaamt. Verweerder erkent dat het nemen van het bestreden besluit lange tijd in beslag heeft genomen maar acht het een zwaarwegend belang van verweerder om een signaal af te geven.
De beoordeling
5.1
Om plichtsverzuim te kunnen aannemen moet op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde, gegevens de overtuiging zijn verkregen dat de betrokken ambtenaar zich aan de hem verweten gedraging daadwerkelijk heeft schuldig gemaakt.
5.2
Ingevolge artikel 49, eerste lid van de Lma is de ambtenaar verplicht de gehele voor hem voorgeschreven werktijd aan de zaken van de overheid te wijden en is het hem verboden gedurende deze werktijd zich zonder geldige reden te verwijderen van de plaats waar de werkzaamheid moet worden verricht.
Niet in geschil is dat klager zich op 23 juli 2017 tijdens werktijd gedurende een uur in de Dufry-winkel bevond zonder toestemming van zijn chef. Het gerecht is van oordeel dat verweerder zich onder deze omstandigheden terecht op het standpunt heeft gesteld dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. Het gerecht volgt klager niet in zijn betoog dat de Dufry-winkel als plaats kan worden aangemerkt waar klager zijn werkzaamheden uitvoert. Dat klager vanuit de Dufry-winkel zicht heeft op de aankomsthal, maakt dat niet anders.
5.3
Ten aanzien van het tijdsverloop tussen de verweten gedraging en het opleggen van de disciplinaire straf overweegt het gerecht als volgt. Uit de stukken blijkt dat de waarnemend directeur DAD reeds bij brief van 30 augustus 2017 het DRH heeft verzocht om een disciplinaire procedure tegen klager te starten. Klager heeft zich bij brief van 10 november 2017 verantwoord inzake de hem verweten gedragingen. Verweerder heeft pas bij bestreden landsbesluit van 7 januari 2019 besloten om aan klager de disciplinaire straf van een schriftelijke berisping op te leggen. Gelet op het ruime tijdsverloop tussen het moment waarop verweerder kennis heeft gekregen van het mogelijke plichtsverzuim en de oplegging van de straf, is het gerecht van oordeel dat verweerder niet meer in redelijkheid een disciplinaire straf aan klager kan opleggen. Voor het tijdsverloop tussen het bieden van de gelegenheid tot verantwoording op 30 oktober 2017 en het binnen korte termijn daarna, op 10 november 2017, ontvangen van die verantwoording, en de oplegging van de straf op 7 januari 2019, heeft verweerder geen aanvaardbare redenen gegeven. Niet valt in te zien dat verweerder gedurende deze periode in het geheel geen gelegenheid heeft gehad op enige wijze op de verantwoording te kunnen reageren, nu de waarnemend directeur DAD reeds op 8 mei 2018 een reactie op de verantwoording van klager heeft gegeven en het DRH reeds op 4 oktober 2018 een advies aan verweerder heeft uitgebracht. Het bezwaar is derhalve gegrond.
5.4
Nu het bezwaar gelet op het vorenstaande gegrond dient te worden verklaard, behoeft hetgeen klager voor het overige heeft aangevoerd geen bespreking.
5.5
Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden verwezen.
5.6
Beslist wordt als volgt.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar gegrond;
- vernietigt het bestreden landsbesluit van 7 januari 2019;
- veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure voor zover aan de zijde van klager gevallen en tot op heden begroot op Afl. 700,-.
Deze uitspraak is gegeven door mr. M. Soffers, rechter in ambtenarenzaken te Aruba en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 4 mei 2020, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.