ECLI:NL:OGAACMB:2020:28

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
31 maart 2020
Publicatiedatum
7 mei 2020
Zaaknummer
CUR201702344
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de intrekking van een bestreden beslissing in ambtenarenrechtelijke context

In deze zaak heeft klaagster, de minister van Justitie, bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar verzoek om bevordering naar de functie van Medewerker Financiële Onderzoeken. De bestreden beslissing werd op 13 september 2017 genomen, maar werd door verweerder, vertegenwoordigd door zijn gemachtigden, op 2 maart 2020 ingetrokken, enkele uren voor de zitting. Klaagster was bij de zitting aanwezig, bijgestaan door haar advocaat, mr. M.M. Bloem. De openbare behandeling van het bezwaar is eerder gestart op 30 september 2019 en is meerdere keren aangehouden.

Het Gerecht in Ambtenarenzaken heeft overwogen dat, hoewel de bestreden beslissing is ingetrokken, klaagster geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bezwaar. Dit is gebaseerd op artikel 35 van de RAr, dat stelt dat een bezwaarschrift kan worden ingediend tegen beschikkingen die in strijd zijn met de toepasselijke voorschriften. Aangezien de bestreden beslissing niet meer bestaat, is klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaar.

Daarnaast heeft klaagster verzocht om een proceskostenveroordeling, omdat de intrekking van de beslissing vlak voor de zitting onnodige kosten heeft veroorzaakt. Het Gerecht heeft geoordeeld dat verweerder in strijd met de goede procesorde heeft gehandeld door de intrekkingsbeslissing zo laat in te dienen. Het Gerecht heeft verweerder veroordeeld tot betaling van NAf 2.800,- aan klaagster als vergoeding voor de gemaakte proceskosten, vastgesteld op basis van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht.

Uitspraak

GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN CURAÇAO

Uitspraak
in de zaak van:

[klaagster],

wonende in Curaçao,
klaagster,
gemachtigde: mr. M.M. Bloem, advocaat,
tegen

de minister van Justitie,

verweerder,
gemachtigden: mrs. S.X.T. Hato en G.B. Steward, advocaten.

Procesverloop

Bij beslissing van 13 september 2017 heeft verweerder het verzoek van klaagster om haar ingaande 1 november 2003 te bevorderen naar de functie van Medewerker Financiële Onderzoeken in schaal 8P afgewezen (de bestreden beslissing).
Daartegen heeft klaagster bezwaar gemaakt (het bezwaar) en dit vervolgens aangevuld.
Verweerder heeft een contramemorie ingediend.
De openbare behandeling van het bezwaar is op 30 september 2019 aangevangen, waarna deze is aangehouden. Klaagster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.
Verweerder heeft aanvullende producties ingediend.
De openbare behandeling van het bezwaar is op 13 januari 2020 voortgezet, waarna deze wederom is aangehouden. Klaagster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder werd vertegenwoordigd door mr. Hato voornoemd.
Beide partijen hebben aanvullende producties ingediend.
Bij brief van 2 maart 2020 heeft verweerder de bestreden beslissing ingetrokken en aan klaagster toegezegd dat hij binnen een termijn van twee maanden de Regering van Curaçao (de Regering) een beslissing op haar verzoek om bevordering zal laten nemen (de intrekkingsbeslissing).
Op dezelfde datum, 2 maart 2020, is de openbare behandeling voortgezet. Klaagster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder werd vertegenwoordigd door mr. Hato voornoemd.

Overwegingen

1. Klager verzoekt het Gerecht om ondanks het feit dat de bestreden beslissing is ingetrokken:
het bezwaar inhoudelijk te beoordelen en gegrond te verklaren, met bepaling dat de Regering vanaf 1 november 2003 wettelijke rente over de bezoldiging verschuldigd is aan klaagster tot de dag van algehele voldoening; althans
het bezwaar inhoudelijk te beoordelen en gegrond te verklaren; althans
te bepalen dat de Regering uiterlijk twee weken na datum van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bevorderingsverzoek van klaagster moet nemen, met bepaling dat dat de Regering wettelijke rente dient te betalen aan klaagster over de bezoldiging vanaf de datum van verschuldigdheid daarvan tot de dag van algehele voldoening.
Het Gerecht oordeelt als volgt.
2. Op grond van artikel 35, eerste lid, van de RAr kan een bezwaarschrift worden ingediend ter zake dat beschikkingen, handelingen of weigeringen (om te beschikken of te handelen), ten aanzien van een ambtenaar als zodanig, zijn nagelaten betrekkingen of rechtverkrijgende door een administratief orgaan genomen, verricht of uitgesproken, feitelijk of rechtens met de toepasselijke algemeen verbindende voorschriften strijden of dat bij het nemen, verrichten of uitspreken daarvan het administratief orgaan van zijn bevoegdheid kennelijk een ander gebruik heeft gemaakt dan de doeleinden, waarvoor die bevoegdheid is gegeven.
3. Nu de bestreden beslissing als gevolg van de intrekkingsbeslissing niet meer bestaat, heeft klaagster geen belang bij een inhoudelijke beoordeling van het bezwaar door het Gerecht. Ten aanzien van het door klaagster verzochte, zoals omschreven in
r.o. 1, overweegt het Gerecht dat de RAr daartoe in dit geval geen grondslag biedt. Klaagster zal wegens gebrek aan procesbelang niet-ontvankelijk worden verklaard in het bezwaar.
4. Klaagster heeft tenslotte verzocht om een proceskostenveroordeling, omdat verweerder de bestreden beslissing vlak voor de zitting heeft ingetrokken en klaagster zodoende onnodig op kosten heeft gejaagd. Het Gerecht zal in het navolgende hierover oordelen.
5. Het Gerecht interpreteert artikel 55, tweede lid, van de RAr zo dat partijen tot zes dagen voor de zitting nadere stukken kunnen indienen, maar deze mogelijkheid wordt begrensd door de goede procesorde. Voor het antwoord op de vraag of de goede procesorde zich daartegen verzet, zijn in het algemeen bepalend de proceseconomie, de reden waarom de desbetreffende stukken pas in een laat stadium zijn toegezonden, de mogelijkheid voor andere partijen om adequaat op die stukken te reageren en de processuele belangen van de partijen over en weer.
6. Gebleken is dat verweerder pas twee uren voor de zitting van 2 maart 2020 de intrekkingsbeslissing per e-mail heeft ingediend. Naar het oordeel van het Gerecht heeft verweerder daarmee in strijd gehandeld met de goede procesorde. Daarbij neemt het Gerecht in aanmerking dat deze bezwaarprocedure sinds 13 september 2017 loopt en het bezwaar reeds op 30 september 2019 en 13 januari 2020 ter zitting is behandeld. Verweerder heeft niet althans onvoldoende gemotiveerd waarom hij de intrekkingsbeslissing niet in een eerder stadium, in ieder geval binnen de in r.o. 5 genoemde termijn, heeft kunnen nemen.
7. Gelet hierop ziet het Gerecht aanleiding om te bepalen dat verweerder klaagster een vergoeding dient te betalen voor de door haar gemaakte proceskosten. Deze stelt het Gerecht naar analogie van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht vast op NAf 2.800,-, te weten drie punten à NAf. 700,- (een punt voor het indienen van het bezwaar en drie punten voor het bijwonen van de zittingen).

Beslissing

Het Gerecht in Ambtenarenzaken:
  • verklaartklaagster
    niet-ontvankelijkin het bezwaar;
  • bepaaltdat verweerder ten laste van de Landskas aan klaagster een bedrag van NAf 2.800,- dient te betalen als vergoeding voor de door haar gemaakte proceskosten.
Aldus gedaan door mr. A.J. Martijn, rechter in ambtenarenzaken, en in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2020 in tegenwoordigheid van mr. S.N. Aswani, griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor beide partijen binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger of gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest, en in alle andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending van de uitspraak of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, hoger beroep open bij de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken. Zie titel IV hoofdstuk 1 van de RAr.