In deze zaak heeft klaagster, de minister van Justitie, bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar verzoek om bevordering naar de functie van Medewerker Financiële Onderzoeken. De bestreden beslissing werd op 13 september 2017 genomen, maar werd door verweerder, vertegenwoordigd door zijn gemachtigden, op 2 maart 2020 ingetrokken, enkele uren voor de zitting. Klaagster was bij de zitting aanwezig, bijgestaan door haar advocaat, mr. M.M. Bloem. De openbare behandeling van het bezwaar is eerder gestart op 30 september 2019 en is meerdere keren aangehouden.
Het Gerecht in Ambtenarenzaken heeft overwogen dat, hoewel de bestreden beslissing is ingetrokken, klaagster geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bezwaar. Dit is gebaseerd op artikel 35 van de RAr, dat stelt dat een bezwaarschrift kan worden ingediend tegen beschikkingen die in strijd zijn met de toepasselijke voorschriften. Aangezien de bestreden beslissing niet meer bestaat, is klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaar.
Daarnaast heeft klaagster verzocht om een proceskostenveroordeling, omdat de intrekking van de beslissing vlak voor de zitting onnodige kosten heeft veroorzaakt. Het Gerecht heeft geoordeeld dat verweerder in strijd met de goede procesorde heeft gehandeld door de intrekkingsbeslissing zo laat in te dienen. Het Gerecht heeft verweerder veroordeeld tot betaling van NAf 2.800,- aan klaagster als vergoeding voor de gemaakte proceskosten, vastgesteld op basis van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht.