ECLI:NL:OGAACMB:2020:22

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
16 maart 2020
Publicatiedatum
7 mei 2020
Zaaknummer
AUA201901056 en AUA201902071
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen de weigering van benoeming in vaste pensioengerechtigde dienst

In deze zaak heeft klager bezwaar aangetekend tegen de weigering van de betrokken ministers en de Stichting Algemeen Pensioenfonds Aruba om hem te registreren als ambtenaar in vaste pensioengerechtigde dienst met ingang van 1 oktober 2000. Klager stelt dat hij bij Landsbesluit van 23 mei 2001 ten onrechte in tijdelijke dienst is benoemd en dat hij op basis van de Landsbesluiten van 23 mei 2001 en 20 november 2003 recht heeft op benoeming in vaste pensioengerechtigde dienst. De betrokken partijen, waaronder de minister van Algemene Zaken en de Stichting, hebben echter betoogd dat klager niet-ontvankelijk is in zijn bezwaar, omdat hij geen administratief orgaan is en dat er geen rechtsmiddelen zijn aangewend tegen het aanstellingsbesluit van 23 mei 2001.

De rechter heeft vastgesteld dat klager geen schriftelijke aanstelling in vaste pensioengerechtigde dienst heeft en dat het aanstellingsbesluit van 23 mei 2001 onherroepelijk is. Bovendien is klager bij zijn indiensttreding ouder dan 35 jaar, waardoor hij niet als ambtenaar in de zin van de Pensioenverordening landsdienaren kan worden beschouwd. De rechter concludeert dat er geen sprake is van een weigering door een administratief orgaan en verklaart het bezwaar van klager niet-ontvankelijk. De uitspraak is gedaan op 16 maart 2020 en klager kan in hoger beroep gaan bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken.

Uitspraak

Uitspraak van 16 maart 2020
GAZA nummers AUA201901056 en AUA201902071

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar van:

[Klager],

wonend in Aruba,
KLAGER
procederend in persoon,
gericht tegen de verweerders:
in de zaak met nummer AUA201901056:
1.DE MINISTER VAN ALGEMENE ZAKEN, INTEGRITEIT, OVERHEIDSZORG,

INNOVATIE EN ENERGIE,

2.DE MINISTER VAN FINANCIËN, ECONOMISCHE ZAKEN EN CULTUUR,
3.DE DIRECTEUR DIENST OPENBARE WERKEN,
zetelend in Aruba, hierna samen aan te duiden als de minister c.s.,
gemachtigde: mr. M. Jansen,
en
in beide zaken:
4.DE STICHTING ALGEMEEN PENSIOENFONDS ARUBA,
zetelend in Aruba, hierna aan te duiden met de Stichting,
gemachtigde: de advocaten mr. L.M. Virginia en mr. D.E.T. Rasmijn.

PROCESVERLOOP

Klager is bij bezwaarschrift van 2 april 2019 in bezwaar gekomen tegen de weigering dan wel nalaten van verweerders om (volledige) uitvoering te geven aan de Landsbesluiten van 23 mei 2001, en van 20 november 2003, waar het betreft het registreren van klager als ambtenaar in vaste pensioengerechtigde dienst met ingang van 1 oktober 2000. Dit bezwaar is geregistreerd onder zaaknummer AUA201901056 GAZA.
De Stichting heeft op 5 juni 2019 een contramemorie ingediend.
Klager heeft vervolgens bij bezwaarschrift van 19 juni 2019 bezwaar gemaakt tegen het door de Stichting in haar contramemorie van 5 juni 2019 ingenomen standpunt. Dit bezwaar is geregistreerd onder nummer AUA20192071 GAZA.
Beide zaken zijn op 30 september 2019 ter zitting behandeld, alwaar zijn verschenen klager in persoon, en de Stichting bij de gemachtigden voornoemd. Voor de minister c.s. is de procesgemachtigde voornoemd verschenen.
De Stichting heeft op 14 oktober 2019 nadere stukken overgelegd. Klager heeft bij akte van 28 oktober 2019 op de stukken gereageerd.
Uitspraak is nader bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Het wettelijk kader

1.1
Voor zover hier van belang, bepaalt artikel 35, eerste lid van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) dat een bezwaarschrift kan worden ingediend ter zake dat beschikkingen, ten aanzien van een ambtenaar als zodanig, door een administratief orgaan genomen, feitelijk of rechtens met de toepasselijke algemeen verbindende voorschriften strijden, of dat bij het nemen daarvan het administratief orgaan van zijn bevoegdheid kennelijk een ander gebruik heeft gemaakt dan tot de doeleinden waarvoor die bevoegdheid is gegeven.
Ingevolge artikel 41, eerste lid van de La wordt het bezwaarschrift ingediend binnen dertig dagen na de dag waarop de aangevallen handeling of weigering is genomen, verricht of uitgesproken.
1.2
Ingevolge artikel 5, eerste lid van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht, geschiedt aanstelling in vaste of in tijdelijke dienst. Het tweede lid bepaalt dat aan de aanstelling in vaste dienst in de regel vooraf een aanstelling in tijdelijke dienst gaat. In het derde lid worden de voorwaarden genoemd waaronder een aanstelling in tijdelijke dienst kan plaatshebben. Onder sub f staat dat de tijdelijke dienst kan plaatshebben voor een proeftijd van niet langer dan één jaar, ten hoogste met nog één jaar te verlengen.
Ingevolge het – inmiddels met ingang van 1 mei 2005 vervallen – zesde lid worden de in vaste dienst aan te stellen personen, tevens als ambtenaar in de zin van de Pensioenverordening landsdienaren benoemd, tenzij zij niet voldoen aan de in gemelde pensioenverordening voor een zodanige benoeming gestelde eisen.
1.3
Ingevolge artikel 2 van de Landsverordening privatisering APFA wordt de minister van Financiën en Economische Zaken gemachtigd om met de Stichting een overeenkomst naar burgerlijk recht aan te gaan die bewerkstelligt dat degenen, die op het tijdstip van intrekking van de Pensioenverordening landsdienaren pensioenaanspraken bezaten jegens het Pensioenfonds op grond van die landsverordening, tenminste gelijkwaardige pensioenaanspraken verkrijgen jegens de Stichting.
Artikel 6 van de Landsverordening privatisering APFA bepaalt dat de Stichting belast is met de afhandeling van de aangelegenheden die tot de taak van het Pensioenfonds hebben behoord, maar die voor het tijdstip waarop de Pensioenverordening landsdienaren wordt ingetrokken, nog niet hun beslag hebben gekregen.
Ingevolge artikel 7 van de Landsverordening privatisering APFA wordt de Stichting, ten aanzien van de rechtsgevolgen van de beslissingen van het Pensioenfonds, genomen vóór het tijdstip van intrekking van de Landsverordening oprichting Algemeen Pensioenfonds, aangemerkt als het administratieve orgaan, bedoeld in artikel 3 van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak.
Artikel 22 van de Landsverordening privatisering APFA bepaalt – voor zover hier van belang – dat wordt ingetrokken: (a) de Landsverordening oprichting Algemeen Pensioenfonds en (b) de Pensioenverordening landsdienaren.
De intrekking van de Landsverordening oprichting Algemeen Pensioenfonds is in werking getreden met ingang van 1 mei 2005. De intrekking van de Pensioenverordening landsdienaren is in werking getreden op 1 januari 2011.
1.4
Ingevolge artikel 2, eerste lid en onder sub a. van de - inmiddels met ingang van 1 januari 2011 ingetrokken - Pensioenverordening landsdienaren wordt - voor zover hier van belang - onder Arubaanse burgerlijke landsdienaren verstaan, de ambtenaren die door of vanwege het daartoe bevoegde gezag, in Arubaanse burgerlijke dienst zijn benoemd, van een vaste schriftelijke aanstelling zijn voorzien en een betrekking bekleden, waaraan verbonden is een jaarlijkse bezoldiging die uit ’s Lands kas wordt gekweten.
Ingevolge artikel 3, eerste lid en onder sub b van de Pensioenverordening landsdienaren, wordt niet als ambtenaar beschouwd zij die bij hun benoeming in vaste dienst de 35-jarige leeftijd reeds hebben volbracht.
De standpunten van partijen
2.1
Klager heeft zich - samengevat - op het standpunt gesteld dat hij bij Landsbesluit van 23 mei 2001 no. (DPO/3011) ten onrechte is benoemd in tijdelijke dienst met ingang van 1 oktober 2000, nu geen van de in artikel 5, lid 3 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht genoemde gevallen zich voordoet, zodat hij ingevolge het eerste lid met ingang van 1 oktober 2001 in vaste dienst moet zijn aangesteld. Hieruit volgt, aldus klager, dat hij met toepassing van het destijds geldende zesde lid, ook als ambtenaar in de zin van de Pensioenverordening landsdienaren is benoemd, omdat er geen eisen waren gesteld waaraan hij niet kon voldoen. Dit volgt ook uit het Landsbesluit van 20 november 2003 (DJAZ/4857/03) waarin staat vermeld dat klager ambtenaar in vaste pensioengerechtigde dienst is. Klager heeft op 22 december 2010 het bevoegde gezag schriftelijk verzocht hem in vaste pensioengerechtigde dienst te benoemen voor zover dat nog niet het geval mocht zijn. Een beschikking op dit verzoek bleef uit. Hiermee heeft het bevoegde gezag aangegeven dat klager al in vaste pensioengerechtigde dienst was. Er was daarom geen grond om tegen de weigering te beslissen een bezwaarschrift in te dienen. Aldus nog steeds klager. Tenslotte stelt klager dat het niet inhouden van pensioenbijdrage op zijn bezoldiging geheel voor rekening en risico van het Land dient te komen.
2.2
De Stichting heeft zich op het standpunt gesteld dat zij geen administratief orgaan is en dat haar contramemorie, althans het daarin ingenomen standpunt, geen beschikking behelst omdat daarmee geen wijziging wordt gebracht in de verhouding tussen de Stichting en klager. De Stichting concludeert tot niet-ontvankelijkheid van klager.
Verder betoogt de Stichting dat zij niet bevoegd is om ten aanzien van een ambtenaar, in dit geval klager, beslissingen te nemen omtrent het aanmelden bij de Stichting als pensioengerechtigde, zonder een daartoe verleende opdracht zijdens het Land en/of de betrokken minister. Voor zover klager wel ontvankelijk is, concludeert de Stichting tot het ongegrond verklaren van het bezwaar voor zover tegen haar gericht.
2.3
Namens de minister c.s. is aangevoerd dat klager niet-ontvankelijk dient te worden verklaard waar het betreft het bezwaar gericht tegen het uitblijven van een beslissing op het verzoek uit 2010. Verder heeft de minister c.s. betoogd dat klager had kunnen weten dat hij niet in vaste pensioengerechtigde dienst was benoemd, althans hij had eerder aan de bel kunnen trekken, nu er nimmer pensioenpremies, op de voet van artikelen 29 en 30 van de Pensioenverordening landsdienaren, zijn ingehouden op zijn bezoldiging.
Het geschil
3. Ter beoordeling ligt in dit geval ten eerste voor de vraag of klager geacht moet worden in vaste pensioengerechtigde dienst te zijn benoemd vanaf 1 oktober 2000. De ambtenarenrechter neemt bij de beoordeling het volgende in aanmerking.
De relevante feiten
4.1
Bij Landsbesluit van 23 mei 2001 no. 5, is klager, geboren op 4 februari 1959, met ingang van 1 oktober 2000 in tijdelijk dienst benoemd.
4.2
Bij Landsbesluit van 20 november 2003 no. 5, is klager met ingang van 1 februari 2003 voor onbepaalde tijd benoemd in de functie van Hoofd van de Afdeling Rechtszaken en Vergunningen bij de Directie Juridische en Algemene Zaken. Onder punt II staat vermeld dat klager, ambtenaar in vaste pensioengerechtigde dienst, met ingang van 1 februari 2003 wordt ontheven uit de rang van administrateur en benoemd in schaal 14 van de Bezoldigingsregeling Aruba 1986, met de daarbij behorende pensioengrondslag.
4.3
Bij brief van 22 december 2010 heeft klager het bevoegde gezag verzocht hem alsnog per 1 oktober 2000 in vaste pensioengerechtigde dienst te benoemen indien mocht blijken dat hij nog niet in vaste pensioengerechtigde dienst is.
4.4
Bij bief van 21 juli 2016 heeft de Stichting klager een pensioenoverzicht 2015 doen toekomen, waaruit blijkt dat voor klager de pensioenopbouw is begonnen op 1 mei 2014.
4.5
Bij beschikking van 27 september 2018 van de Voorzitter van de Beoordelingscommissie vrijwillige uitdiensttreding, is aan klager met ingang van 1 september 2019 eervol ontslag uit dienst verleend op grond van de Landsverordening vrijwillige uitdiensttreding.
4.6
Bij brief van 10 december 2018 heeft klager de minister van Algemene Zaken verzocht om zo spoedig mogelijk over te gaan tot uitvoering van de Landsbesluiten van 23 mei 2001 no. 5, en van 20 november 2003 no. 5, door hem aan te melden bij de Stichting als per 1 oktober 2000 in vaste pensioengerechtigde dienst.
De beoordeling
5.1
Vast staat dat klager geen schriftelijke aanstelling in vaste pensioengerechtigde dienst heeft. Een Landsbesluit daartoe ontbreekt immers.
5.2
Het betoog van klager dat hij bij zijn aanstelling ten onrechte in tijdelijke dienst is benoemd, slaagt niet, nu hij tegen het aanstellingsbesluit van 23 mei 2001 no. 5, geen rechtsmiddelen heeft aangewend. Dat besluit is thans onherroepelijk.
5.3
Uit het Landsbesluit van 20 november 2003 no. 5, kan worden afgeleid dat klager met ingang van 1 februari 2003 in vaste dienst is aangesteld. Deze aanstelling brengt echter niet zonder meer met zich dat klager ook als ambtenaar in de zin van de -destijds geldende- Pensioenverordening landsdienaren is benoemd. Immers, nu klager ten tijde van zijn indiensttreding met ingang van 1 oktober 2000 ouder was dan 35 jaar, wordt hij bij zijn aanstelling in vaste dienst (met ingang van 1 februari 2003) ingevolge artikel 3 van de Pensioenverordening landsdienaren, niet als ambtenaar beschouwd.
5.4
Uit het voorgaande vloeit voort dat klager, anders dan hij betoogt, bij voornoemde landsbesluiten niet als ambtenaar in vaste pensioengerechtigde dienst is benoemd. Dat in het Landsbesluit van 20 november 2003 no. 5, achter zijn naam staat vermeld “ambtenaar in vaste pensioengerechtigde dienst”, is dan ook een kennelijke fout. Van een weigering van verweerders om hem als ambtenaar in vaste pensioengerechtigde dienst aan te melden bij de Stichting op grond van voornoemde landsbesluiten, is dus geen sprake. Dit betekent dat er geen sprake is van een beschikking, handeling of weigering ten aanzien van klager door een administratief orgaan genomen, verricht of uitgesproken als bedoeld in artikel 35 van de La.
5.5
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat in beide zaken het bezwaar niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
In beide zaken:
verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 16 maart 2020 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.