ECLI:NL:OGAACMB:2020:21

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
20 januari 2020
Publicatiedatum
4 mei 2020
Zaaknummer
AUA201901729
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van benoeming in de rang van inspecteur der invoerrechten en accijnzen in strijd met rechtszekerheidsbeginsel

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 20 januari 2020 uitspraak gedaan over het bezwaar van klager, die door de Gouverneur van Aruba was ontheven uit de rang van hoofdverificateur en benoemd in de rang van inspecteur. Klager had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van het landsbesluit van 30 april 2019, waarin deze beslissing was vastgelegd. Het gerecht oordeelde dat de intrekking in strijd was met het rechtszekerheidsbeginsel, omdat er een voldoende zorgvuldige procedure was gevoerd voor de benoeming in de rang van inspecteur. Klager voldeed aan de voorwaarden van de uitzonderingsbepaling in de Landsverordening ambtenarenrechtspraak, ondanks dat hij niet voldeed aan de formele opleidingseisen. Het gerecht vernietigde het bestreden landsbesluit en herstelde de eerdere benoeming van klager als inspecteur der invoerrechten en accijnzen, waardoor de Gouverneur verplicht was om dit landsbesluit uit te voeren. De uitspraak benadrukt het belang van rechtszekerheid en de zorgvuldigheid van procedures in ambtenarenzaken.

Uitspraak

Uitspraak van 20 januari 2020
Gaza nr. AUA201901729

GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar van:

[klager],

wonende te Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock,
gericht tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelende te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. M.P. Jansen (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 30 april 2019 no. 6 (het bestreden landsbesluit) heeft verweerder het landsbesluit van 11 juni 2018 no. 42, waarin verweerder had besloten om klager te benoemen in de rang van inspecteur der invoerrechten en accijnzen bij het Departamento di Aduana (DA), ingetrokken.
Hiertegen heeft klager op 24 mei 2019 bezwaar gemaakt, door indiening van een bezwaarschrift bij het gerecht.
Verweerder heeft op 17 oktober 2019 en op 7 november 2019 stukken ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 november 2019. Klager is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde en verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De ontvankelijkheid

1.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken.
Het derde lid van dit artikel bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen.
1.2
Klager heeft zijn bezwaarschrift na het verstrijken van de in artikel 41, eerste lid, van de La gestelde termijn ingediend. Uit het dossier blijkt dat klager de bestreden beschikking op 9 mei 2019 heeft ontvangen. Dit betekent dat het bezwaar is ingediend binnen de in artikel 41, derde lid, van de La gestelde termijn. Klager is ontvankelijk in zijn bezwaar.
Het wettelijke kader
2.1
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Landsbesluit bijzondere rechtspositionele bepalingen douaneambtenaren (Lbrbd) zijn de vereisten om aangesteld te worden in of bevorderd te worden tot een van de in artikel 2 genoemde rangen, neergelegd in de van dit landsbesluit deel uitmakende bijlage.
Ingevolge artikel 3, tweede lid is artikel 4, derde lid, van het Bezoldigingsbesluit Aruba 1986 (BRA) van overeenkomstige toepassing.
2.2
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de BRA, zijn de in de bij dit landsbesluit behorende bijlage B benoemings- en bevorderingseisen voor verschillende betrekkingen opgenomen.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder b, kan afwijking van de in het eerste lid van dit artikel bedoelde eisen geschieden:
a. (…)
b. bij bevordering, indien voorziening in een betrekking in het kader van een organisatie in het dienstbelang noodzakelijk is en uit de door de ambtenaar geleverde prestaties blijkt dat deze voor de vervulling van de desbetreffende betrekking bijzondere geschiktheid en bekwaamheid bezit.
De feiten
3.1
Klager is als ambtenaar werkzaam bij DA. Klager beschikt niet over een WO-opleiding fiscaal recht of een daaraan gelijkwaardige academische opleiding.
3.2
Klager bekleedt sinds 1 juni 2009 de rang van hoofdverificateur der invoerrechten en accijnzen.
3.3
Klager oefent met ingang van 1 januari 2016 werkzaamheden van inspecteur uit.
3.4
Bij brief van 25 april 2017 heeft klager gesolliciteerd naar de functie van inspecteur bij DA. In zijn sollicitatiebrief heeft klager omtrent zijn opleiding geschreven dat hij twee jaar gestudeerd heeft bij de Belastingdienst Centrum voor Kennis en Communicatie te Utrecht en een HBO-opleiding Specialisatie Douane heeft afgerond.
3.5
Bij brief van 22 juni 2017 doet de directeur DA een voordracht om klager met ingang van 1 januari 2016 in de rang van Inspecteur der invoerrechten en accijnzen (schaal 13) te benoemen en hem per 1 juni 2016 te bevorderen tot Inspecteur der invoerrechten en accijnzen 1ste klasse (schaal 14). De directeur schrijft onder andere:
“(…)
Aangezien er een tekort bestaat aan hoog gekwalificeerde douaneambtenaren c.q. personeel op het niveau van groepsrang Inspecteur, wordt de heer [klager] om dringende reden van dienstbelang, tevens op dit niveau ingezet. De heer [klager] heeft jaren als leidinggevende gefungeerd en bezit over de nodige kennis en werkervaring op management-, bestuurlijk-, analytische-, en beleidsmatig niveau. Zijn kwalificaties kunnen worden gelijkgesteld qua geschiktheid op het niveau van Inspecteur der invoerrechten en accijnzen.
(…)”.
3.6
Bij advies van 13 april 2018 van de Departamento Recurso Humano (DRH) adviseert de directeur DRH om klager met ingang van 1 januari 2016 te ontheffen uit de rang van hoofdverificateur invoerrechten en accijnzen (schaal 13) en te benoemen in de rang van inspecteur der invoerrechten en accijnzen en om klager niet te bevorderen naar de rang van inspecteur der invoerrechten en accijnzen 1ste klasse (schaal 14) vanwege het niet voldoen aan de vereiste dienstanciënniteit. De aanhef van het advies luidt als volgt:
“(…)
Bevorderingseisen
A. Beoordeling : akkoord
B. Functieniveau : akkoord
C. Opleiding : akkoord
D. Dienstanciënniteit : niet akkoord
E. Interne verhoudingen : niet van toepassing
(…)”
3.7
Bij landsbesluit van 11 juni 2018 heeft verweerder besloten om klager met ingang van 1 januari 2016 te ontheffen uit de rang van hoofdverificateur der invoerrechten en accijnzen en te benoemen in de rang van inspecteur der invoerrechten en accijnzen bij het DA.
3.8
Bij bestreden landsbesluit van 30 april 2019 heeft verweerder besloten om het landsbesluit van 11 juni 2018 no. 42 in te trekken. Verweerder overweegt onder andere:
“dat bij controle een fout is geconstateerd in het landsbesluit van 11 juni 2018 No. 42 (…);
(…)
dat betrokkene niet in de rang van inspecteur der invoerrechten en accijnzen (schaal 13) kan worden benoemd daar betrokkene niet over een WO-fiscaalrecht opleiding of een ten minste daaraan gelijkwaardige academische opleiding beschikt;
(…)”
De standpunten van partijen
4.1
Aan het bestreden landsbesluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat bij controle een fout is geconstateerd in het landsbesluit van 11 juni 2018. Klager kan niet in de rang van inspecteur der invoerrechten en accijnzen benoemd worden omdat hij niet beschikt over een WO-opleiding fiscaal recht of een ten minste daaraan gelijkwaardige academische opleiding.
4.2
Klager betoogt dat er geen sprake is van een fout in het bestreden landsbesluit. Klager maakt reeds sedert 1 januari 1984 deel uit van de dienst. In de loop der jaren is hij opgeklommen en tot aan zijn benoeming was hij benoemd in de rang van hoofdverificateur. Reeds bij benoeming in voornoemde rang was een WO-diploma een vereiste. Hij heeft in de loop der jaren talloze opleidingen gevolgd en heeft leidinggevende capaciteiten getoond. Ondanks het ontbreken van de opleiding fiscaal recht is klager gekwalificeerd voor de functie van inspecteur.
De beoordeling
5.1
Het gerecht oordeelt dat het bestreden landsbesluit in strijd is met de rechtszekerheid. Voor klager was er geen aanleiding om te veronderstellen dat het landsbesluit van 11 juni 2018, waarbij verweerder heeft besloten om klager met ingang van 1 januari 2016 te ontheffen uit de rang van hoofdverificateur en te benoemen in de rang van inspecteur, foutief was. Klager heeft namelijk op 25 april 2017 gesolliciteerd naar de functie van inspecteur (zie 3.4). Daarbij heeft klager alle relevantie informatie omtrent zijn opleiding verstrekt. De directeur DA heeft vervolgens een voordracht tot bevordering gedaan vanwege dringende reden van dienstbelang en gelet op de door klager geleverde prestaties waaruit blijkt dat hij geschikt en bekwaam is voor de vervulling van de functie van inspecteur (zie 3.5). Ten slotte is er een advies van DRH tot stand gekomen waarin onder meer de opleiding akkoord is bevonden (zie 3.6). Gelet op het vorenstaande is een voldoende zorgvuldige procedure gevoerd voor de benoeming in de rang van inspecteur.
5.2
Een benoeming als de onderhavige - waarin de betrokkene strikt genomen niet voldoet aan de opleidingseisen - kent een wettelijke grondslag in de uitzonderingsmogelijkheid van artikel 4, derde lid, van de BRA. Klager voldeed namelijk aan de toepassingsvoorwaarden van deze uitzonderingsbepaling (zie 2.2). Onder deze omstandigheden was verweerder niet bevoegd om, na ruim tien maanden, het landsbesluit van 11 juni 2018 in te trekken.
5.3
Om deze reden zal het gerecht het bestreden landsbesluit vernietigen. Dit betekent dat het landsbesluit van 11 juni 2018 herleeft en dat verweerder dit landsbesluit dient uit te voeren.

DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
  • verklaart het bezwaar gegrond;
  • vernietigt het landsbesluit van 30 april 2019 no. 6.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J.H. van Suilen, rechter in ambtenarenzaken en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 20 januari 2020 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.