ECLI:NL:OGAACMB:2020:18

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
20 januari 2020
Publicatiedatum
4 mei 2020
Zaaknummer
AUA201802960
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inhouding van salaris wegens ongeoorloofd verzuim van een ambtenaar

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 20 januari 2020 uitspraak gedaan over de inhouding van salaris van klaagster, een ambtenaar die werkzaam is als hoofd van het Bureau Multidisciplinair Centrum (BMC). De inhouding van Afl. 5.095 vond plaats wegens ongeoorloofd verzuim in de periode van 3 september 2018 tot en met 23 september 2018. Klaagster had op 11 december 2018 bezwaar ingediend tegen deze inhouding, nadat er eerder een besluit was genomen door de minister van Onderwijs, Wetenschap en Duurzame Ontwikkeling om haar functie te wijzigen en haar te verplichten een andere rol te vervullen.

De feiten van de zaak tonen aan dat klaagster na een vakantieperiode niet terugkeerde naar haar werk en geen ziekmelding of verzoek om extra vakantiedagen indiende. De minister had haar eerder op de hoogte gesteld van de wijziging in haar functie, maar klaagster had hiertegen geen bezwaar gemaakt. Het gerecht oordeelde dat klaagster opzettelijk en in strijd met haar verplichtingen had nagelaten haar dienst te verrichten, wat de inhouding van haar salaris rechtvaardigde. De uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 november 2018, die klaagster toestond haar werkzaamheden als hoofd van dienst te hervatten, kwam pas na de periode van ongeoorloofd verzuim.

Het gerecht verklaarde het bezwaar van klaagster ongegrond en bevestigde de bevoegdheid van de verweerder om het salaris in te houden op basis van artikel 17, tweede lid, van de Lma. De uitspraak werd gedaan door mr. A.J.H. van Suilen en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. Klaagster en verweerder hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Uitspraak van 20 januari 2020
Gaza nr. AUA201802960

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar van:

[klaagster],

wonend te Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock,
tegen:

DE MINISTER VAN ONDERWIJS, WETENSCHAP EN DUURZAME ONTWIKKELING,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. T.V.H. Hassell.

PROCESVERLOOP

In de maand november 2018 is op het salaris van klaagster een bedrag van Afl. 509,52 ingehouden.
Hiertegen heeft klaagster op 11 december 2018 een bezwaarschrift ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juni 2019. Klaagster is verschenen bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De feiten

1.1
Bij Landsbesluit van 20 juli 2016 is het Bureau Multidisciplinair Centrum (BMC) ingesteld met ingang van 1 juni 2016. Het BMC heeft als doelstelling het bieden van specialistische hulp aan jongeren, tussen 3 en 18 jaar, met specifieke leer- en/of gedragsproblemen bij wie hun onderwijsontwikkeling gestagneerd is, alsmede om psychologische ondersteuning en begeleiding te bieden aan ondersteunend personeel. De leiding van het BMC berust bij het hoofd van dienst.
1.2
Klaagster is als ambtenaar werkzaam en bekleedt sedert 1 juni 2016 de functie van hoofd van het BMC.
1.3
Bij brief van 27 augustus 2018 schrijft de minister van Onderwijs, Wetenschap en Duurzame Ontwikkeling aan klaagster:
“Zoals u wellicht hebt mogen ervaren, hebben de diverse pogingen niet mogen baten opdat wij een optimale samenwerking ten behoeve van een niet te onderschatten doelgroep konden realiseren. Een nieuwe visie dezerzijds met een meer proactieve dienstverlening van het Bureau Multidisciplinair Centrum (BMDC), met een nieuwe aanpak in de werkpraktijk moet zorgen voor het managen met een efficiëntere output en een optimaal resultaat, waardoor het bestaan van het BMDC beter tot zijn recht kan komen.
Derhalve is dezerzijds besloten om uw aanwijzing als waarnemer voor het kalenderjaar 2018 om bij afwezigheid, belet of ontstentenis van het hoofd van de (sic) Multidisciplinair Centrum op te treden, te beperken tot het (sic) ontvangst van deze brief. Derhalve dient u al het aan het BMDC toebehorende (bijvoorbeeld sleutels, pasjes, elektronica etc.) per direct over te dragen aan mw. [naam X].”
1.4
Op 28 augustus 2018 heeft verweerder aan klaagster meegedeeld dat zij tijdelijk de functie van beleidsmedewerker bij de het BMC moet uitoefenen.
1.5
Bij brief van 7 september 2018 schrijft mw. [naam X], het interim-hoofd van BMC, het volgende aan verweerder:
“Middels dit schrijven stel ik u op de hoogte van het feit dat mevrouw [klaagster] tot op heden niet terug is komen werken sinds haar laatst genoten vakantieperiode. [Klaagster] had afgelopen maandag (3 september) terug moeten zijn op het werk. Ze heeft sindsdien niet gebeld, niet ziekgemeld, en ook geen extra vakantiedagen aangevraagd.”
1.6
In antwoord op de onder 1.5 genoemde brief schrijft de gemachtigde van klaagster bij brief van 12 september 2018 het volgende aan verweerder:
“(…)
Ik wil u erop wijzen dat cliënte in rechte is opgekomen tegen haar wijziging van haar werkzaamheden - te weten de ontneming van haar functie als hoofd - en ter zake d.d. 31 augustus 2018 een voorlopige voorziening bij de Ambtenarenrechter heeft verzocht inhoudende dat zij terugkeert naar haar reguliere functie. De zaak wordt behandeld op 15 oktober 2018.
In het kader daarvan moge duidelijk zijn dat cliënte zich niet kan vinden in de verplichte uitoefening van een andere functie dan die van hoofd. Ze is en blijft bereid die functie uit te oefenen, doch wordt zij daarin belet. Van enig ongeoorloofd werkverzuim kan daarom geen sprake zijn.”
1.7
Bij brief van 18 september 2018 schrijft het interim-hoofd onder andere het volgende aan klaagster:
“Op 28 augustus werd in het kantoor waar u destijds waarnemend Hoofd van het Bureau Multidisciplinair Centrum zitting nam, het volgende besproken en enigszins vastgelegd tussen u en de Minister van Onderwijs, Wetenschap en Duurzame Ontwikkeling, in aanwezigheid van dhr. [naam Y] en mijn persoon:
(1) uw waarnemerschap voor de functie van Hoofd van het Bureau Multidisciplinair Centrum per direct wordt beëindigd;
(2) u per direct belast wordt met de functie van beleidsmedewerker bij het Bureau Multidisciplinair Centrum.
Vanaf 3 september 2018 tot en met heden bent u zowel uw verplichtingen ter zake uw aanwezigheid op het kantoor als ook aangewezen verantwoordelijkheden zoals afgesproken niet nagekomen.
Hierbij sommeer ik u, namens het bevoegd gezag, om hedenmiddag d.d. 18 september 2018, uiterlijk om 15.00 uur persoonlijk aan te melden bij mijn persoon ter verantwoording van de genoemde periode van afwezigheid en het niet nakomen van uw verplichtingen zoals een goed ambtenaar betaamt. (…)”
1.8
Klaagster was gedurende de periode 24 september 2018 tot en met 15 oktober 2018 arbeidsongeschikt.
1.9
Klaagster had gedurende de periode 16 oktober 2018 tot en met 5 november 2018 vakantie.
1.1
Bij uitspraak van dit gerecht van 5 november 2018 (Gaza nr. AUA201802739) heeft de voorzieningenrechter het onder 1.3 genoemde besluit van 27 augustus 2018 geschorst en heeft de voorzieningenrechter bepaald dat verweerder met onmiddellijke ingang klaagster moet toelaten haar werkzaamheden als feitelijke hoofd van dienst van het BMC te hervatten en deze ongestoord uit te voeren.
1.11
Verweerder heeft op het salaris van klaagster een bedrag van Afl. 5.095 ingehouden. Redengevend daarvoor is dat klaagster in de periode van 3 september 2018 tot en met 23 september 2018 ongeoorloofd afwezig was. Dit bedrag van Afl. 5.095 is met ingang van november 2018 in tien maandelijkse termijnen van Afl. 509,52 op het salaris ingehouden.
1.12
Bij brief van 22 maart 2019 heeft de minister van Onderwijs, Wetenschap en Duurzame Ontwikkeling het onder 1.3 genoemde besluit ingetrokken.
Geschil
2. In geschil is of verweerder terecht tot inhouding van salaris is overgegaan.
Het wettelijk kader
3. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Lma ontvangt de ambtenaar over de tijd, gedurende welke hij in strijd met zijn verplichtingen opzettelijk nalaat zijn dienst te verrichten, geen bezoldiging.
De beoordeling
4.1
De vraag of klaagster opzettelijk en in strijd met haar verplichtingen heeft nagelaten haar dienst te verrichten, beantwoordt het gerecht bevestigend. Het gerecht overweegt hiertoe als volgt.
4.2
Op 28 augustus 2018 heeft verweerder aan klaagster meegedeeld dat zij tijdelijk de functie van beleidsmedewerker bij de het BMC dient uit te oefenen (zie 1.4). Daartegen heeft klaagster geen bezwaar gemaakt.
4.3
Verder is uit de gedingstukken niet gebleken dat klaagster toestemming van het bevoegd gezag had om in afwachting van haar verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening thuis te blijven. Pas bij uitspraak van 5 november 2018 heeft de voorzieningenrechter het besluit van 27 augustus 2018 geschorst (zie 1.10). Nadien heeft de minister dit besluit pas ingetrokken.
4.4
Het vorenstaande betekent dat klaagster in de periode van 3 september 2018 tot en met 23 september 2018 ongeoorloofd afwezig was en dat verweerder bevoegd is om met toepassing van artikel 17, tweede lid, van de Lma, de bezoldiging van klaagster over deze periode in te houden. Het bezwaar is ongegrond.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. A.J.H. van Suilen, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 januari 2020, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.