ECLI:NL:OGAACMB:2020:125

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
14 december 2020
Publicatiedatum
6 juli 2022
Zaaknummer
CUR202000607
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeschiktheidsontslag van Directeur Bedrijfsvoering bij het Parket van Curaçao

In deze zaak gaat het om het ontslag van klager, die als Directeur Bedrijfsvoering bij het Parket van Curaçao werkzaam was. Klager is per 15 januari 2020 ontslagen op basis van artikel 103, eerste lid, onder f van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht (LMA), wegens ongeschiktheid voor zijn functie. Klager heeft bezwaar aangetekend tegen dit ontslag, waarbij hij aanvoert dat verweerster onvoldoende gedragingen heeft aangetoond die zijn ongeschiktheid zouden onderbouwen. Tijdens de openbare behandeling op 21 september 2020 en 14 oktober 2020 zijn beide partijen gehoord. Klager heeft zijn standpunten toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigden, terwijl verweerster vertegenwoordigd was door haar gemachtigden.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat klager in de periode vanaf december 2016 zich op ongepaste wijze heeft gecommuniceerd met collega's en leidinggevenden, en dat hij zijn instructies niet naar behoren heeft uitgevoerd. Het Gerecht concludeert dat klager niet beschikt over de eigenschappen, mentaliteit en/of instelling die nodig zijn om zijn functie op verantwoorde wijze te vervullen. Klager heeft ook niet aangetoond dat hij voldoende pogingen heeft ondernomen om zijn functioneren te verbeteren, ondanks herhaalde gesprekken en aanbiedingen van ondersteuning door de Procureur-Generaal. Het Gerecht verklaart het bezwaar van klager ongegrond en bevestigt het ontslagbesluit.

De uitspraak is gedaan door mr. A.J. Martijn en is openbaar uitgesproken op 14 december 2020. Klager kan binnen dertig dagen na de uitspraak hoger beroep aantekenen bij de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken.

Uitspraak

GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN CURAÇAO

Uitspraak
in de zaak van:

[Klager],

wonend in Curaçao,
klager,
gemachtigden: mrs. C.A. Peterson en S.I. Da Costa Gomez, advocaten,
tegen

de Regering van Curaçao,

verweerster,
gemachtigden: mrs. L.S. Davelaar en A.C. van Hoof, advocaten.

Procesverloop

Bij landsbesluit van 27 december 2019, aan klager uitgereikt op 22 januari 2020, is klager met ingang van 15 januari 2020 ontslagen primair op grond van artikel 103, eerste lid, onder f van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht (LMA), subsidiair op grond van een geconstateerde vertrouwensbreuk die aan zijn behoorlijk functioneren en/of aan het behoorlijk functioneren van de dienst in de weg staat (het ontslagbesluit).
Klager heeft daartegen op 21 februari 2020 een bezwaarschrift ingediend bij het Gerecht (het bezwaar).
Klager heeft nadere producties ingediend.
De openbare behandeling van het bezwaar heeft op 21 september 2020 plaatsgevonden. Klager is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld door de heer A.V.E. Vilchez (Sindikato Ambtenarnan di Polis). Verweerster is niet verschenen. De openbare behandeling is aangehouden.
Verweerster heeft producties ingediend.
Op 14 oktober 2020 is de openbare behandeling voortgezet. Klager is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld door de heer A.V.E. Vilchez. Verweerster is verschenen bij haar gemachtigde, die vergezeld was door mevrouw A. Swakhoven (beleidsadviseur) en de heer F. Neerbos (HR-consulent), beiden werkzaam bij het Parket van de Procureur-Generaal (het Parket). Beide partijen hebben gepleit aan de hand van pleitnotities die zij hebben overgelegd.

Overwegingen

1. Klager was als ambtenaar werkzaam bij het Parket, welk onderdeel is van het Openbaar Ministerie (OM). Bij landsbesluit van 30 juni 2014 is klager met ingang van 1 januari 2014 ontheven uit de functie van Financial Controller en benoemd tot Directeur Bedrijfsvoering bij het Parket. In die functie:
was klager lid van het managementteam van het OM en gaf hij uitvoering aan de ontwikkeling en implementatie van het beleid op het gebied van organisatie en bedrijfsvoering;
gaf hij sturing aan de uitvoering van de planning- en controlecyclus en de bedrijfsvoeringprocessen van het OM;
gaf hij sturing aan de ontwikkeling en uitvoering van het kwaliteitsbeleid van het OM;
gaf hij uitvoering aan het contact- en projectmanagement van het OM;
droeg hij zorg voor de realisering van de doelstellingen van het bedrijfsbureau.
Als Directeur Bedrijfsvoering was klager belast met het managen, motiveren, aansturen en coachen van een groep medewerkers die onder zijn verantwoordelijkheid vielen. Hiertoe behoorden de afdelingen HR, ICT, Facilitair en Financiën van het OM. In die functie viel klager direct onder de Procureur-Generaal (PG).
Met ingang van 24 januari 2017 zijn klagers taken zodanig gewijzigd dat de afdelingen HR en ICT niet meer onder zijn verantwoordelijkheid vielen, maar direct werden aangestuurd door de PG.
2. Bij het ontslagbesluit is klager per 15 januari 2020 eervol ontslagen. Verweerster heeft het ontslagbesluit primair gebaseerd op artikel 103, eerste lid, onder f van de LMA, waarin is bepaald dat een ambtenaar kan worden ontslagen wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken (het ongeschiktheidsontslag).
3. Bij een ongeschiktheidsontslag zal het bevoegde gezag concrete gedragingen van de betrokken ambtenaar aannemelijk moeten maken waaruit genoegzaam blijkt dat deze niet beschikt over de eigenschappen, mentaliteit en/of instelling die nodig zijn voor het op goede wijze vervullen van zijn functie.
4. Klager betoogt – kort weergegeven – primair dat verweerster onvoldoende gedragingen van hem aannemelijk heeft gemaakt die grond kunnen vormen voor het oordeel dat hij ongeschikt dan wel onbekwaam is voor zijn functie in vermelde zin. Subsidiair betoogt hij dat verweerster bij het nemen van het ontslagbesluit in strijd heeft gehandeld met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Klager verzoekt daarom om het ontslagbesluit nietig te verklaren.
5. Het Gerecht is van oordeel dat van de in het ontslagbesluit beschreven gedragingen, verweerster in ieder geval aannemelijk heeft gemaakt dat klager in de periode vanaf december 2016:
a. op ongepaste wijze heeft gecommuniceerd met collega’s. Het gaat hier om het incidenten:
 op 13 december 2016 met het Hoofd HR, waarbij klager tegen haar heeft gezegd “
aino, als je weg gaat, schiet ik je dood”; en
 in de week van 14 mei 2018 met de Senior Consultant HRM, waarbij klager tegen haar heeft gezegd “
je mag blij zijn met je vaste aanstelling, want volgend jaar gaat het allemaal anders en dan is er veel minder plaats voor medewerkers bij bedrijfsvoering”.
b. herhaaldelijk op ongepaste wijze heeft gecommuniceerd met zijn directe leidinggevende, de PG. Het gaat hierbij (onder meer) om de volgende in diverse e-mails gedane uitingen:

“[PG] ik ga niet akkoord met jouw verzoek en zal vanaf de komende week mijn functie (…) integraal willen hervatten. (…) Om deze taken naar behoren te kunnen uitoefenen wil ik de volgende afspraken met jouw maken:
-
Directeur Bedrijfsvoering stuurt het bedrijfsbureau conform de formele functieomschrijving;
-
PG handelt niet op de bedrijfsvoering gebieden maar verwijst iedereen door naar de Directeur Bedrijfsvoering;
-
PG laat rol los, als tussenpersoon tussen de Directeur Bedrijfsvoering en de medewerkers van het bedrijfsbureau;
-
PG houdt geen werkoverleg met medewerkers van het bedrijfsbureau
-
(…)”

“[PG] denk eens na, met welke norm meet je, om mij te beoordelen?” (…) Volgens mij brengt mijn terugkomst irritatie daar jij bedrijfsbureau ook stuurt en fungeert als tussenpersoon en verstoort de gezagsverhouding tussen mijn medewerkers”.

“Ten eerste wil ik jouw informeren dat ik jouw toon en manier van communiceren in de meeting, niet accepteert.” (…) “Als jij van mening was dat mijn mail ongepast was en hierdoor ons overleg wilde uitstellen, kon je dit via mail communiceren, je had voldoende tijd om de meeting af te rasteren. (…)”
c. heeft nagelaten om instructies uit te voeren en/of afspraken na te komen althans zijn die op gebrekkige wijze geschied. Het Gerecht verwijst in dit verband naar:
 het geval met de plaatsvervangend hoofdofficier van justitie [F], waarbij klager herhaaldelijk onduidelijk bleef in zijn reactie op de e-mails van [F], waarin zij vroeg of de overeenkomst met Balance beëindigd was. Het gevolg hiervan was dat het Priem-Justid project vertraging opliep;
 het geval betreffende de in verband met de orkaanvoorbereidingen aan te schaffen satelliettelefoons voor het Parket OM Sint Maarten, waarbij met klager is afgesproken dat hij de regie houdt over dat project vanuit het Parket en de ICT-coördinator daaromtrent aanstuurt. Ondanks die afspraak verwees hij de betrokken beleidsmedewerker naar de ICT-coördinator ter zake op te vragen offertes.
 het geval met de hoofdofficier van justitie [T], aan wie klager op 18 september 2018 de toezegging heeft gedaan hem binnen twee weken concept orkaanplannen voor het Parket BES te zullen verschaffen en die toezegging niet is nagekomen;
d. diverse projecten/processen die onder zijn verantwoordelijkheid vielen of aan welke hij ondersteuning moest bieden op gebrekkige wijze heeft aangepakt, gepland of aangestuurd. Het Gerecht verwijst naar:
 de projecten met officier van justitie [H]. Het gaat hierbij om de beveiliging van de toegang tot het kantoor van het Parket Bonaire, de verbouwing van het kantoor van het Parket Bonaire en het aanbrengen van veilige afscheidingsglazen voor de balie van het Parket OM Bonaire.
 het project verhuizing van het OM Curaçao naar het Telem gebouw.
Met name de gebrekkige communicatie zijdens klager en het nalaten om actie te ondernemen hebben vertraging veroorzaakt bij deze projecten of wel zijn in het geheel niet afgerond.
6. Het Gerecht is tot dit oordeel gekomen (onder meer) op basis van de navolgende in het geding gebrachte stukken:
ad a)
  • het verweerschrift op het ontslagvoornemen van 21 juni 2019 (het verweerschrift op het ontslagvoornemen), overgelegd als productie 2 bij het bezwaarschrift, waarin klager erkent op ongepaste wijze te hebben gesproken met het Hoofd HR;
  • de e-mail van de Senior Consultant HRM van 25 juni 2018, overgelegd als productie 4 van de pleitnotities van verweerster en het verslag van het gesprek tussen de PG, klager en een HR-medewerker van 28 mei 2018.
ad b)
- de e-mailcorrespondentie van 18, 23 en 24 april 2018 tussen klager en de PG, overgelegd als productie 7, 8 en 9 bij de pleitnotities van verweerster.
ad c)
  • de e-mailcorrespondentie tussen [F] en klager van 19 april, 2, 4 mei 2018, gevoegd als bijlage 9 en 9A bij het verweerschrift op het ontslagvoornemen, overgelegd als productie 2 bij het bezwaarschrift;
  • de e-mailcorrespondentie van 15, 16, 17, 31 mei en 7, 11, 12, 15, 20 en 21 juni 2018, gevoegd als bijlage 8 en 8A bij het verweerschrift op het ontslagvoornemen, overgelegd als productie 2 bij het bezwaarschrift;
  • de e-mailcorrespondentie tussen [T] en klager van 2, 19 en 22 oktober en 13 december 2018, overgelegd als productie 19, 20, 21, 22 en 23 bij de pleitnotities van verweerster.
ad d)
  • de e-mails van [H] van 19 juni 2017, 6 december 2017 en 22 januari 2018, overgelegd als productie 16, 17 en 18 bij de pleitnotities van verweerster;
  • de e-mail van 18 juni 2018, overgelegd als productie 13 bij de pleitnotities van verweerster.
Het Gerecht verwijst ook naar het rapport van de PG van 29 april 2018 (productie 3 bij de pleitnotities van verweerster), waarin (onder meer) een nadere toelichting wordt gegeven op enkele van deze gedragingen.
7. De argumenten die klager heeft aangedragen ter betwisting van dan wel rechtvaardiging voor de in r.o. 5 genoemde gedragingen slagen niet, omdat hij die niet althans onvoldoende heeft gemotiveerd dan wel met stukken onderbouwd. Het Gerecht overweegt daartoe als volgt.
7.1
Als Directeur Bedrijfsvoering diende klager zich te onthouden van ongepaste communicatie op de werkvloer, ook indien voor juist moet worden aangenomen dat anderen dat weleens grappende wijze deden. In die functie had klager immers ook een voorbeeldfunctie en diende hij dus ook bij te dragen aan een goede en respectvolle sfeer op de werkvloer.
Het voorgaande geldt ook ten aanzien van zijn communicatie met de PG. Dat klager in zijn e-mails aan hem enkel de bedoeling had te benadrukken onder welke omstandigheden hij zijn functie naar behoren zou kunnen uitoefenen, doet niet af aan het gegeven dat de door hem gebezigde bewoordingen en toonzetting in de hierboven genoemde e-mails ongepast zijn.
Met betrekking tot klagers betoog dat hij niet betrokken was bij de opdrachtverstrekking aan Balance en hem daarom geen blaam treft, geldt dat uit de e-mailcorrespondentie ter zake naar voren komt dat hij in ieder geval betrokken was bij de financiële aspecten verbonden aan die opdracht (offerte, facturen e.d.), zodat het alleszins begrijpelijk is dat [F] klager heeft benaderd over het al dan niet beëindigd zijn van de desbetreffende overeenkomst. Zelfs indien moet worden aangenomen dat klager geen antwoord wist op die vraag, dan nog lag het op zijn weg om dat aan [F] te communiceren en indien mogelijk te informeren bij wie zij wel moest zijn met haar vraag. Dat heeft klager echter niet gedaan.
Voor wat betreft de kwestie over de satelliettelefoons voor het Parket OM Sint Maarten, geldt dat met klager is afgesproken dat hij de regie houdt over dat project vanuit Curaçao en hij in dat verband de ICT-coördinator diende aan te sturen. Hiermee verdraagt zich niet dat klager het verwijt ter zake de slechte communicatie op de ICT-coördinator probeert af te schuiven.
Met betrekking tot de projecten van het OM Bonaire (H), oordeelt het Gerecht dat het feit dat Rijksvastgoedbedrijf de (eind)verantwoordelijke daarvoor was niet wegneemt dat klager als Directeur Bedrijfsvoering faciliterend moest optreden ter realisering van die projecten en daarvoor een verantwoordelijkheid droeg. Uit de e-mailcorrespondentie ter zake blijkt dat met name de gebrekkige communicatie zijdens klager en het nalaten door hem om actie te ondernemen vertraging hebben veroorzaakt bij deze projecten dan wel dat die niet zijn afgerond.
Hetzelfde geldt voor het project verhuizing van het OM Curaçao naar het Telem gebouw.
7.2
Ten aanzien van zijn gedragingen beschreven in r.o. 5 onder c. en d., heeft klager nog betoogd dat de vertragingen opgelopen bij die projecten/werkzaamheden niet (geheel) aan hem kunnen worden verweten. Het weghalen van de units HR en ICT uit zijn takenpakket heeft niet bijgedragen aan een communicatieverbetering tussen hem en de desbetreffende afdelingshoofden. Volgens klager kreeg hij geen of weinig medewerking van deze afdelingshoofden, hetgeen de aansturing van projecten en processen heeft bemoeilijkt, doordat die units raakvlakken met elkaar hebben (zoals ICT en Facilitair).
Dit betoog slaagt niet om het navolgende. Verweerster heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat aan de beslissing van de voormalige PG om de unit HR weg te halen – gelet op de gedraging van klager beschreven in r.o. 5 onder a. mede ten grondslag lag het communicatieprobleem tussen – klager en het Hoofd HR. Bij het aantreden van de huidige PG heeft hij tijdens het gesprek van 5 september 2017 aan klager verzocht om zich in te zetten ter verbetering van de communicatie met HR en ICT. Ook tijdens het gesprek van 14 november 2017 heeft de PG deze kwestie uitgebreid met klager besproken en hem aangespoord om de communicatie met die afdelingshoofden te verbeteren. [1] Uit niets blijkt dat klager pogingen heeft ondernomen om die communicatie te verbeteren. Integendeel, klager heeft er zelf voor gekozen om de communicatie tot een minimum te houden. Los daarvan, heeft klager niet althans onvoldoende met stukken onderbouwd dat de aan hem verweten gedragingen (mede) te wijten zijn aan gebrekkige medewerking aan de zijde van die afdelingshoofden.
8. Naar het oordeel van het Gerecht blijkt uit de in r.o. 5 genoemde gedragingen, in samenhang beschouwd, genoegzaam dat klager niet beschikt over de eigenschappen, mentaliteit en/of instelling die nodig zijn om op verantwoorde wijze als Directeur Bedrijfsvoering bij het Parket PG te kunnen werken.
9. Klager heeft ook betoogd – zo het Gerecht begrijpt – dat verweerster niet in redelijkheid tot het ontslagbesluit heeft kunnen komen, omdat aan hem eerst een verbeterkans moest worden gegeven. Ten aanzien hiervan geldt het volgende.
Tijdens het startfunctioneringsgesprek van 24 januari 2017 [2] is door de voormalige PG met klager afgesproken dat met betrekking tot zijn functioneren hij de nadruk zal leggen op doorontwikkeling naar coachend leiderschap en het vertrouwen in de professionals in de organisatie. In dat verband is met hem voorts afgesproken dat hij samen met het Hoofd HR onderzoekt welke opleiding/coach/training voor hem het meest geschikt is om die ontwikkeling te maken. Weliswaar heeft klager in maart 2017 een aanzet daartoe gedaan [3] , maar heeft daarna niets meer gedaan om zijn vaardigheden op dat gebied te ontwikkelen.
Daarbij komt dat de aandachtspunten in zijn functioneren (leiderschap, communicatie, aanpak, aansturing en regie) veelvuldig met klager zijn besproken. Aan klager is (onder meer) gevraagd om aan te geven welke stappen hij dacht te ondernemen om deze punten te verbeteren. Aan hem is meerdere keren hulp aangeboden om tot die verbetering te komen. Aan klager is verder herhaaldelijk uitgelegd dat pas nadat verbetering daarin is gekomen, de afdelingen HR en ICT weer onder hem kunnen worden gebracht. Klager heeft de aan hem aangeboden mogelijkheden om zijn functioneren te verbeteren niet benut, maar bleef in plaats daarvan hardnekkig eraan vasthouden dat die afdelingen weer onder hem moeten worden gebracht. Het Gerecht verwijst in dit verband naar de e-mails van 5 september en 15 november 2017, de e-mails van 10, 18, en 23 april 2018, het gesprekverslag van 28 mei en de e-mail van 18 juni 2018 [4] .
Uit de brief van 8 oktober 2018 [5] en de vastlegging van het evaluatiegesprek dat de PG op 6 december 2018 [6] heeft gehouden met klager blijkt dat – ondanks alle pogingen van de PG daartoe – geen verbetering is opgetreden in het functioneren van klager. Uit het voorgaande moet naar het oordeel van het Gerecht worden geconcludeerd dat iedere verdere poging om tot verbetering van zijn functioneren als directeur bedrijfsvoering te komen daarom als zinloos worden geacht. Het betoog faalt daarom.
10. Tenslotte heeft klager nog aangevoerd dat verweerster in haar belangenafweging onvoldoende rekening heeft gehouden met de nadelige financiële gevolgen van het ontslag voor klager. Voor zover klager daarmee bedoelt dat aan hem een andere passende functie moest worden aangeboden, geldt het volgende. Uit de hierboven genoemde e-mailcorrespondentie blijkt dat de PG veelvuldig hierover met klager heeft gesproken en hem heeft aangespoord (al dan niet met zijn hulp en dat van de HR) naar een andere passende baan binnen de overheid te zoeken. Uit de brief van 6 oktober 2018 blijkt zelfs dat de PG heeft aangeboden om klagers salaris aan te vullen mocht zijn nieuwe werk van een lager niveau blijken te zijn. Klager heeft dit aanbod nimmer geaccepteerd. Gelet hierop alsook zijn verklaring ter zitting dat hij zich weer ziet functioneren als Directeur Bedrijfsvoering van het OM, leidt het Gerecht af dat een aanbod voor een andere passende functie ook als zinloos moet worden geacht.
11. Tot slot overweegt het Gerecht dat ondanks dat het verweerster had gesierd om het ontslagbesluit op een eerdere datum dan de ingangsdatum van dat ontslag aan klager uit te reiken, het nalaten daarvan niet leidt tot nietigheid van het ontslagbesluit. Niet althans onvoldoende is gebleken dat klager daardoor in zijn belangen is geschaad.
12. Gelet hierop luidt de conclusie dat van verweerster niet kan worden gevergd om het dienstverband langer te laten voortduren. Het bezwaar zal daarom ongegrond worden verklaard.
13. Voor toekenning van een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het Gerecht in Ambtenarenzaken
verklaarthet bezwaar
ongegrond.
Aldus gedaan door mr. A.J. Martijn, rechter in het Gerecht in ambtenarenzaken, en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor beide partijen binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger of gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest, en in alle andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending van de uitspraak of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, hoger beroep open bij de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken. Zie titel IV hoofdstuk 1 van de RAr.

Voetnoten

1.Verwezen wordt naar de e-mail van 5 september 2017 (bijlage 5 van het verweerschrift op het ontslagvoornemen en productie 11 bij de pleitnotities van verweerster).
2.Verwezen wordt naar het formulier van dit startfunctioneringsgesprek (bijlage 6 van het verweerschrift op het ontslagvoornemen, overgelegd als productie 2 bij het bezwaarschrift).
3.Verwezen wordt naar de e-mail van [R] van 23 maart 2017 (bijlage 17 van het verweerschrift op het ontslagvoornemen, overgelegd als productie 2 bij het bezwaarschrift).
4.Bijlage 5 van het verweerschrift op het ontslagvoornemen, productie 5, 6, 7, 8, 11 en 13 bij de pleitnotities van verweerster.
5.Productie 24 bij de pleitnotities van verweerster.
6.Productie 25 bij de pleitnotities van verweerster.