ECLI:NL:OGAACMB:2020:121

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
14 december 2020
Publicatiedatum
24 juni 2021
Zaaknummer
AUA202000089
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen inhoudingen op salaris in verband met pensioenrechten van ambtenaar

In deze zaak heeft klaagster, de Minister van Financiën, Economische Zaken en Cultuur, bezwaar gemaakt tegen de inhoudingen op haar salaris in verband met het inkopen van het werknemersdeel van haar pensioenrechten. Klaagster heeft verzocht om de inhoudingen te staken en het reeds ingehouden bedrag terug te betalen. De bestreden beschikking van 3 december 2019, waarin dit verzoek werd afgewezen, is door klaagster aangevochten. Het gerecht heeft de ontvankelijkheid van het bezwaar beoordeeld en vastgesteld dat klaagster haar bezwaarschrift tijdig heeft ingediend, ondanks dat dit na de wettelijke termijn was, omdat zij de beschikking pas op 27 december 2019 had ontvangen.

Klaagster betoogt dat er geen wettelijke grondslag is voor de inhoudingen en dat de bestreden beschikking onbevoegd is genomen, aangezien de Gouverneur het bevoegde gezag is. Verweerder, de Minister van Financiën, Economische Zaken en Cultuur, stelt echter dat de inhoudingen terecht zijn gedaan, omdat klaagster het ingehouden bedrag verschuldigd is. Het gerecht heeft de feiten en de standpunten van beide partijen in overweging genomen en geconcludeerd dat de inhoudingen op de bezoldiging van klaagster terecht zijn geschied. De rechter heeft geoordeeld dat klaagster de reeds ingehouden bedragen verschuldigd is, zelfs als zij in de gelegenheid wordt gesteld om ook over een eerdere periode haar pensioenrechten in te kopen.

De uitspraak van het gerecht is gedaan op 14 december 2020, waarbij het bezwaar van klaagster ongegrond is verklaard. Klaagster kan tegen deze uitspraak in hoger beroep gaan bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. De rechter heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat hiervoor geen wettelijke grondslag bestaat.

Uitspraak

Uitspraak van 14 december 2020
Gaza nr. AUA202000089

GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar van:

[Klaagster],

wonend te Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: mr. R.P. Lee,
gericht tegen:

de Minister van Financiën, Economische Zaken en Cultuur,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: A. Lumenier (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij brief van 19 november 2018 heeft klaagster verweerder verzocht om de inhoudingen in verband met het inkopen van het werknemersdeel van de pensioenrechten over de periode van 1 januari 2012 tot 1 januari 2015, op haar salaris te staken en het reeds ingehouden bedrag terug te betalen.
Bij beschikking van 3 december 2019 (de bestreden beschikking) is dit verzoek afgewezen.
Hiertegen heeft klaagster bezwaar gemaakt door indiening van een bezwaarschrift bij dit gerecht op 14 januari 2020.
Verweerder heeft op 14 en 16 september 2020 stukken ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 september 2020, alwaar zijn verschenen klaagster bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd, en verweerder bij zijn gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is hierna nader bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De ontvankelijkheid

1.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken.
Het derde lid van dit artikel bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen.
1.2
Klaagster heeft haar bezwaarschrift na het verstrijken van de in artikel 41, eerste lid, van de La gestelde termijn ingediend. Zij heeft echter aangevoerd de bestreden beschikking pas op 27 december 2019 te hebben ontvangen, hetgeen door verweerder niet is betwist. Het tegendeel blijkt ook niet uit de gedingstukken. Dit betekent dat moet worden aangenomen dat het bezwaar is ingediend binnen de in artikel 41, derde lid, van de La gestelde termijn. Klaagster is derhalve ontvankelijk in haar bezwaar.
De standpunten van partijen
2.1
Klaagster kan zich niet vinden in de bestreden beschikking en voert hiertoe – kort samengevat – aan dat er geen wettelijke grondslag is om over te gaan tot het inhouden van de pensioenpremie op haar salaris. Voorts voert klaagster aan dat de bestreden beschikking onbevoegd is genomen, daar het bevoegde gezag in deze de Gouverneur is. De bestreden beschikking kan derhalve niet in stand blijven, aldus klaagster.
2.2
Verweerder voert – kort samengevat – aan dat de inhoudingen terecht zijn geschied, omdat klaagster het ingehouden bedrag verschuldigd is vanwege het inkopen van pensioenjaren. Nu de inhoudingen per eind februari 2020 zijn geëindigd, vanwege het voldoen van het verschuldigde bedrag, heeft klaagster geen belang meer bij onderhavig bezwaar, aldus verweerder.
Het geschil
3. Ter beoordeling ligt voor de vraag of verweerder op goede gronden heeft geweigerd om de inhoudingen op de bezoldiging van klaagster te staken en het reeds ingehouden bedrag terug te betalen. Bij de beoordeling neemt het gerecht het volgende in aanmerking.
De feiten
4.1
Klaagster is bij Landsbesluit van 8 januari 2003 no. 8 met ingang van 1 april 2002 als ambtenaar in tijdelijke dienst aangesteld.
4.2
Bij Landsbesluit van 3 februari 2015 no. 39 is klaagster met ingang van 1 januari 2015 in vaste dienst benoemd. Daarbij is tevens besloten om klaagster gelijktijdig met de aanstelling als deelnemer in het pensioenfonds op te nemen in de zin van het pensioenreglement van de Stichting Algemeen Pensioenfonds Aruba.
4.3
In de brief van 7 november 2017 van de minister van Financiën en Overheidsorganisatie, met als onderwerp deelneming witte vlek, gericht aan de Stichting Algemeen Pensioenfonds Aruba, staat – voor zover hier van belang – het volgende:
“(…) In de vergadering van de ministerraad van 15 juli 2016 (BE-51/16) is besloten dat ambtenaren die geen pensioenvoorziening genieten, de gelegenheid wordt aangeboden om hun pensioenrechten in te kopen. Naar deze groep ambtenaren wordt gerefereerd met de term ‘witte vlek’. Het volgende is besloten ten aanzien van de inkoop:
De periode van 1 januari 2012 tot 1 januari 2015 wordt ingekocht in NPR 2014 bij de Stichting Algemeen Pensioenfonds Aruba, rekening houdende met de inkoop van het werkgeversdeel door het Land en de inkoop van het werknemersdeel door de werknemers. (…) De ‘witte vlek’ ontvangt via ministeriële beschikking de toekenning van de bovengenoemde inkoopperiode. Deze beschikking dient als formeel document te worden beschouwd voor de opneming als deelnemer in het bestand van de Stichting Algemeen Pensioenfonds Aruba.(…)”.
4.4
Bij beschikking van 7 november 2017, met kenmerk DRH/1137/17-22, met als onderwerp APFA deelneming en uitkering bij wijze van pensioen, heeft verweerder – voor zover hier van belang – aan klaagster bericht dat in de ministerraad van 15 juli 2016 is besloten op welke wijze werknemers van de overheid die reeds lang ambtenaren zijn, maar niet van een pensioenvoorziening genieten, hun pensioenrechten kunnen inkopen.
4.5
Tegen de beschikking van 7 november 2017, met kenmerk DRH/1137/17-22, heeft klaagster op 26 februari 2018 bezwaar gemaakt bij dit gerecht. Bij uitspraak van dit gerecht van 31 juli 2018 (AUA201800421) is het bezwaar gegrond verklaard en de beschikking vernietigd. Daarbij heeft het gerecht overwogen dat een beslissing omtrent het inkopen van een ambtenaars pensioenrechten aan de Gouverneur is voorbehouden, zodat de beschikking onbevoegd is genomen. Tegen deze uitspraak is verweerder in beroep gegaan. Het beroep is nog lopende.
4.6
In periode vanaf 1 januari 2018 tot 1 maart 2020 zijn maandelijks bedragen ingehouden op de bezoldiging van klaagster in verband met de door haar in te kopen pensioenrechten.
4.7
In de brief van 19 november 2018 van de gemachtigde van klaagster, namens klaagster, staat–voor zover hier van belang– het volgende:
“(…) Mw. [klaagster] is bij brief van 7 november 2017 (…) in kennis gesteld van de beslissing (…) dat zij a. in de gelegenheid wordt gesteld om over de periode van 1 januari 2012 tot 1 januari 2015 bij de Stichting Algemeen Pensioenfonds Aruba het werknemersdeel (…) in te kopen (…).
Daartegen heeft mw. [klaagster] rechtsmiddelen aangewend, omdat zij van mening is het recht te hebben om haar pensioen met terugwerkende kracht tot 1 april 2002 in te kopen. Bij uitspraak van het gerecht in Ambtenarenzaken van 31 juli 2018 (…) is de beschikking van 7 november 2017 (…) vernietigd. Mw. [klaagster] heeft inmiddels vernomen dat tegen voornoemde uitspraak (…) beroep is aangetekend door het Land (…).Dit laatste brengt met zich mee dat de beslissing bij brief van 7 november 2017 niet rechtens onaantastbaar is geworden. Echter is inmiddels op het salaris van mw. [klaagster] reeds inhoudingen gedaan (…). In het licht van het vorenstaande, doet mw. [klaagster] een dringend beroep aan Uwe Excellentie om toe te zien dat de inhoudingen op haar salaris met onmiddellijke ingang wordt gestaakt (…). Derhalve verzoekt zij ook (…) dat de ingehouden bedragen op haar salaris (…) volledig aan haar worden terugbetaald. (…)”.
4.8
Bij bestreden beschikking van 3 december 2019 heeft verweerder het verzoek van klaagster van 19 november 2018, afgewezen. In die beschikking staat – voor zover hier van belang – het volgende:
“(…) Door het instellen van het hoger beroep is de beschikking van 7 november 2018 niet onherroepelijk geworden. Echter, artikel 97 lid 3 van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak bepaalt dat het hoger beroep de beslissing waartegen het gericht is, schorst.
Gelet hierop is de vernietiging van de beschikking van 7 november 2018 geschorst, waardoor deze beschikking herleeft en weldegelijk een wettelijke grondslag bestaat voor de inhoudingen. Indien de inhoudingen worden stopgezet en het reeds ingehouden bedrag wordt terugbetaald, zal u pas met ingang van 1 januari 2015 hebben bijgedragen aan uw pensioen en zal u derhalve alsnog uw deel moeten betalen. (…)”.
Het wettelijk kader
3.1
Ingevolge artikel 3, eerste lid en onder sub a van de Landsverordening privatisering APFA, wordt de minister van Financiën gemachtigd om in overeenstemming met de minister van Algemene Zaken met de Stichting een overeenkomst naar burgerlijk recht te sluiten waarin de aanspraken ter zake van pensioenen, alsmede de daarmee samenhangende verplichtingen worden neergelegd van degenen ten aanzien waarvan artikel 2, eerste of vierde lid, van de Pensioenverordening landsdienaren op het tijdstip van intrekking van de Landsverordening oprichting Algemeen Pensioenfonds niet van toepassing was en die bij het Land zijn of zullen worden aangesteld en die deswege rechtstreeks ten laste van het Land worden bezoldigd of beloond.
Artikel 22 van de Landsverordening privatisering APFA bepaalt – voor zover hier van belang – dat wordt ingetrokken: (a) de Landsverordening oprichting Algemeen Pensioenfonds en (b) de Pensioenverordening landsdienaren.
3.2
Ingevolge artikel 29 van het Nieuw Pensioenreglement 2014 (NPR 2014), eerste lid kan APFA, op schriftelijk verzoek van een Werkgever, in dit geval de publiekrechtelijke rechtspersoon het Land Aruba, ten gunste van een Deelnemer of groep Deelnemers de inkoop van pensioen toestaan. De hoogte van dit in te kopen pensioen zal worden bepaald door Werkgever en Deelnemer(s) met inachtneming van de fiscale regelgeving. De inkoop geschiedt door het betalen door de Werkgever van een kostendekkende koopsom conform de actuariële en bedrijfstechnische nota van APFA.
De beoordeling
5.1
In de procedure, met nummer AUA201800421, die heeft geleid tot de uitspraak van dit gerecht van 31 juli 2018, heeft de rechter het bezwaar van klaagster niet inhoudelijk getoetst. De in dat bezwaar bestreden beschikking van 7 november 2017 is vernietigd, omdat de rechter heeft geoordeeld dat deze onbevoegd door verweerder is genomen. Nu verweerder van deze uitspraak in beroep is gegaan, en uit artikel 97, derde lid, van de La volgt dat de uitspraak van het gerecht van 31 juli 2018 met het instellen van het hoger beroep wordt geschorst, heeft dit tot gevolg dat de beschikking van 7 november 2017 herleeft.
5.2
Uit voornoemde bepalingen uit de Landsverordening privatisering APFA en het NPR 2014, volgt dat APFA op verzoek van verweerder, namens het Land als werkgever, kan toestaan dat een groep deelnemers hun pensioen inkoopt.
In dit geval heeft verweerder een dergelijk verzoek gedaan bij brief van 7 november 2017, waarbij APFA is bericht dat de groep ambtenaren, zogenaamd ‘witte vlek’, de gelegenheid wordt aangeboden om hun pensioenrechten over de periode van 1 januari 2012 tot 1 januari 2015, in te kopen. Niet in geschil is dat klaagster hoort bij deze groep ambtenaren.
5.3
Nu klaagster zich op het standpunt stelt dat zij niet alleen vanaf 1 januari 2012 maar al vanaf de datum van haar indiensttreding, namelijk 1 april 2002, in de gelegenheid moet worden gesteld haar pensioenrechten in te kopen, kan het gerecht haar niet volgen in haar standpunt dat ten onrechte bedragen voor de inkoop van pensioenrechten op haar bezoldiging worden ingehouden. Klaagster is immers de reeds ingehouden bedragen verschuldigd, zelfs indien zij, conform haar verzoek, in de gelegenheid wordt gesteld om ook over de periode vanaf 1 april 2002 tot 1 januari 2012 haar pensioenrechten in te kopen. Verweerder heeft dan ook terecht het verzoek om de inhoudingen te staken en het reeds ingehouden bedrag terug te betalen, afgewezen.
5.4
Nu geen van de door klaagster aangevoerde gronden doel treft, is het bezwaar ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen wettelijke grondslag.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in ambtenarenzaken en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 14 december 2020 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.