ECLI:NL:OGAACMB:2020:12

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
10 februari 2020
Publicatiedatum
4 mei 2020
Zaaknummer
AUA201901437
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gratificatie wegens loffelijke dienstverrichting in ambtenarenrecht

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 10 februari 2020 uitspraak gedaan over het bezwaar van de Gouverneur van Aruba tegen een eerder genomen landsbesluit. Dit landsbesluit, genomen op 8 maart 2019, kende aan klager een gratificatie van Afl. 500,- toe wegens loffelijke dienstverrichting. Klager, werkzaam bij het Departamento di Aduana, had trainingen marcheren gegeven aan cursisten van de douaneopleiding. Klager stelde dat deze trainingen onderdeel uitmaakten van zijn werkzaamheden en dat hij hiervoor betaald diende te worden, terwijl verweerder betoogde dat de gratificatie op vrijwillige basis was toegekend.

Het gerecht heeft vastgesteld dat klager zijn bezwaarschrift tijdig had ingediend, ondanks dat dit na de reguliere termijn was gebeurd. Klager had aangetoond dat hij het bestreden landsbesluit op 8 april 2019 had ontvangen. De rechter oordeelde dat klager ontvankelijk was in zijn bezwaar. Vervolgens heeft het gerecht de feiten en standpunten van beide partijen beoordeeld. Het gerecht concludeerde dat de training marcheren wel degelijk onderdeel uitmaakte van de opleiding en dat klager recht had op betaling voor deze training.

De rechter heeft het bestreden landsbesluit vernietigd en verweerder opgedragen binnen drie maanden een nieuwe beslissing te nemen, met inachtneming van de overwegingen in de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van klager, begroot op Afl. 700,-. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak en de voorwaarden voor het indienen van bezwaren in ambtenarenzaken.

Uitspraak

Uitspraak van 10 februari 2020
Gaza nr. AUA201901437

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar van:

[klager],

wonend in Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
tegen:

de Gouverneur van Aruba,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. C.L. Geerman (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 8 maart 2019 (hierna: het bestreden landsbesluit) heeft verweerder besloten om aan klager, wegens loffelijke dienstverrichting, met toepassing van artikel 75 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma), een gratificatie ter grootte van Afl. 500,- toe te kennen.
Daartegen heeft klager op 2 mei 2019 bezwaar ingesteld bij dit gerecht.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 november 2019, alwaar zijn verschenen klager bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd, en verweerder bij zijn gemachtigde voornoemd.
Klager heeft zich op de rol van 6 januari 2020 bij akte uitgelaten en het gerecht om uitspraak verzocht.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De ontvankelijkheid

1.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken.
Het derde lid van dit artikel bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen.
1.2
Klager heeft zijn bezwaarschrift na het verstrijken van de in artikel 41, eerste lid, van de La gestelde termijn ingediend. Hij heeft echter onweersproken gesteld dat hij het bestreden landsbesluit op 8 april 2019 heeft ontvangen. Het tegendeel blijkt ook niet uit de gedingstukken. Gelet hierop heeft klager zijn bezwaarschrift binnen de in artikel 41, derde lid, van de La bepaalde uiterlijke indieningsdatum ingediend. Klager is ontvankelijk in zijn bezwaar.
De feiten
2.1
Klager is als ambtenaar werkzaam bij het Departamento di Aduana. Hij heeft de training marcheren gegeven aan de cursisten van de douaneopleiding Kommies der Invoerrechten en Accijnzen (hierna: de opleiding). De training is binnen werktijd gegeven.
2.2
Bij brief van 26 maart 2018 heeft de directeur van het Departamento di Aduana verzocht om aan klager wegens loffelijke dienstverrichting een gratificatie toe te kennen.
2.3
Bij bestreden landsbesluit heeft verweerder besloten om aan klager een gratificatie ter grootte van Afl. 500, - toe te kennen.
De standpunten van partijen
3.1
Verweerder heeft aan het bestreden landsbesluit ten grondslag gelegd dat betrokkene op vrijwillige basis trainingen marcheren heeft gegeven, dat klager naast deze trainingen zijn werkzaamheden op een uitstekende manier heeft uitgeoefend, dat deze werkzaamheden als loffelijke dienstverrichting kunnen worden aangemerkt, en dat klager, conform de beslissing van de ministerraad van 5 september 2006, in aanmerking kan komen voor een gratificatie wegens loffelijke dienstverrichting ter grootte van Afl. 500,-.
3.2
Klager kan zich niet verenigen met het aan hem verleende gratificatiebedrag en heeft zich - kort samengevat - op het standpunt gesteld dat de marcherentraining deel uitmaakt van de opleiding. De opleiding is bij ministeriële beschikking van 22 augustus 2017 ingesteld (hierna: de MB). Klager moet dan ook conform deze MB als docent worden uitbetaald voor het geven van de trainingen, aldus klager.
Beoordeling
4.1
Blijkens de MB wordt de opleiding onder verantwoordelijkheid van de directeur van het Departamento di Aduana (hierna: de directeur) gegeven. Ingevolge artikel 2, letter b, van de MB bestaat de opleiding uit een algemeen deel en een specifiek deel zoals uiteengezet in de opleidingsnota 2017-2018 (hierna: de opleidingsnota). Artikel 2, letter e, van de MB bepaalt dat de docenten door de directeur worden aangewezen. Over de vergoeding van de docenten is in artikel 2, letter k en l, van de MB vermeld dat de docenten een vergoeding ontvangen van Afl. 65, per gegeven lesuur van 45 minuten bij het geven van les binnen werktijd of buiten werktijd.
4.2
In de opleidingsnota is de module Praktische optreden/Benaderingstechnieken (PBT) opgenomen. Over deze module is – voor zover van belang – het volgende vermeld:
“Duur: 52 lesuren
Eindtermen
De cursist is in staat zich in verschillende situaties fysiek te verdedigen en beheerst de verdedigingstechnieken.
Onderwerpen
  • Instructie radioprocedure;
  • Gespreksvoering bekeuringssituatie;
  • Zelfverdediging technieken
  • Hanteren Wapenstok
  • Marcheren
Toelichting
De Douaneambtenaar dient over een aantal praktische verdedigingstechnieken te beschikken. Dit gedeelte zal plaatsvinden door middel van lichamelijke oefeningen en oefeningen met betrekking tot hantering van de wapenstok. Met betrekking tot de onderdelen conflicthantering en gespreksvoering tijdens een bekeuringsituatie zal afstemming plaatsvinden met de module Sociale vaardigheden.
Afsluiting
Het vak wordt schriftelijk getentamineerd en voor het gedeelte zelfverdedigingstechnieken wordt dit vak afgesloten met een praktisch toets.”
4.3
Blijkens de MB omvat de opleiding uitsluitend de in de vastgestelde opleidingsnota opgenomen modules. Het gerecht leidt uit de MB af dat enkel de kosten die verband houden met de voor deze modules vastgestelde lesuren zijn begroot en voor vergoeding in aanmerking komen. Anders dan verweerder betoogt volgt uit de opleidingsnota dat marcheren onderdeel is van de opleiding. Immers het wordt als onderwerp vermeld bij de module PBT. Voor deze module (5 onderwerpen) zijn 52 lesuren voorgeschreven. Dit betekent dat de kosten die met de training marcheren samenhangen op basis van de MB voor vergoeding in aanmerking kunnen komen.
4.4
Klager heeft ter zitting onbetwist gesteld dat de directeur hem heeft toegezegd dat hij overeenkomstig andere docenten van de opleiding betaald zou worden voor de training. Ter zitting is uitgelegd dat klager door de directeur is gevraagd om de training marcheren te geven. Gesteld noch gebleken is dat de aanwijzing (artikel 2, letter e, van de MB) middels een aanwijzingsbesluit (schriftelijk) moet gebeuren. Het staat vast dat klager, in het kader van de opleiding – in de maanden oktober 2017 tot en met december 2017 - training marcheren heeft gegeven. Onder deze omstandigheden acht het gerecht dat verweerder het bestreden landsbesluit onvoldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd. Het bestreden landsbesluit kan om die reden niet in stand blijven.
4.5
Het vorenstaande leidt dan ook tot de volgende beslissing.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
  • verklaart het bezwaar gegrond;
  • vernietigt het bestreden landsbesluit;
  • bepaalt dat verweerder binnen drie maanden na dagtekening van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen, een nieuwe beslissing moet nemen;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van de door klager gemaakte proceskosten, die worden begroot op Afl. 700,- aan gemachtigdensalaris.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter in ambtenarenzaken te Aruba en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 10 februari 2020, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.