ECLI:NL:OGAACMB:2020:114

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
7 december 2020
Publicatiedatum
3 februari 2021
Zaaknummer
CUR201703849
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.M. Martinez
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening rechtspositie ambtenaar en nietigheid van landsbesluit wegens ontbreken wettelijke grondslag

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao op 7 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen klager, een ambtenaar werkzaam bij het Ministerie van Financiën, en de Regering van Curaçao. Klager had bezwaar gemaakt tegen een landsbesluit van 11 mei 2016, waarin zijn rechtspositie per 1 januari 2014 werd herzien en zijn bezoldiging werd vastgesteld op NAf 6.812,-. Klager stelde dat het landsbesluit nietig was wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag en dat verweerster, de Regering van Curaçao, onbevoegd had gehandeld door het administratief bezwaar ongegrond te verklaren.

Het Gerecht oordeelde dat verweerster het administratief bezwaar niet had moeten afhandelen, omdat er geen bezwaar openstond tegen het landsbesluit. Het bezwaar van klager werd gegrond verklaard en het bestreden besluit werd nietig verklaard. Het Gerecht concludeerde dat het landsbesluit niet voldeed aan de geldende wettelijke bepalingen, omdat verweerster niet had gespecificeerd op welke wettelijke grondslag het landsbesluit was gebaseerd. Hierdoor kon het landsbesluit niet in stand blijven.

Daarnaast werd verweerster veroordeeld tot het betalen van proceskosten aan klager, vastgesteld op NAf 31,82. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met hun bevoegdheden en de wettelijke grondslagen voor hun besluiten duidelijk te maken.

Uitspraak

GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN CURAÇAO

Uitspraak
in de zaak van:

[klager],

wonende in Curaçao,
klager,
gemachtigde: mr. W.E. Fortin, advocaat,
tegen

de Regering van Curaçao,

verweerster,
gemachtigde: mr. H.W. Braam, advocaat.

Procesverloop

Bij landsbesluit van 11 mei 2016 is de rechtspositie van klager per 1 januari 2014 herzien in die zin dat de bezoldiging per deze datum is vastgesteld op NAf 6.812,- (schaal 11, trede 9) (het landsbesluit).
Bij brief van 24 juni 2016 heeft klager administratief bezwaar gemaakt bij verweerster (het administratief bezwaar).
Bij besluit van 29 november 2016, door klager ontvangen op 12 december 2016, is het administratief bezwaar ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Daartegen heeft klager op 10 januari 2017 bezwaar gemaakt bij het Gerecht en dit vervolgens aangevuld (het bezwaar).
De openbare behandeling van het bezwaar heeft ter zitting van het Gerecht op 3 februari 2020 plaatsgevonden alwaar deze is aangehouden om klager de mogelijkheid te geven om ontbrekende stukken in te dienen. Namens klager is mr. H.M.M. Alejandra verschenen, die heeft geoccupeerd voor mr. W.E. Fortin. Namens verweerster is haar gemachtigde verschenen.
Op 3 maart 2020 heeft klager het bezwaar aangevuld.
Verweerster heeft een contramemorie ingediend.
De openbare behandeling van het bezwaar is ter zitting van het Gerecht op 12 oktober 2020 voortgezet. Klager is verschenen en namens hem hebben M.T. [K.] en S.A. [J.-C.]het woord gevoerd. Verweerster werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. Het Gerecht overweegt ambtshalve dat tegen het landsbesluit geen bezwaar openstond bij verweerster. Verweerster had het administratief bezwaar, op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel, naar het Gerecht moeten doorsturen om daar te worden behandeld (ECLI:NL:ORBAACM:2017:5). Zij heeft dan ook onbevoegdelijk een beslissing genomen op het administratief bezwaar. Het bezwaar is gegrond en het bestreden besluit zal dan ook nietig worden verklaard.
2. Het Gerecht zal het administratief bezwaar beoordelen en het bezwaar als een aanvulling daarop aanmerken. Daarbij overweegt het Gerecht dat het tijdstip van indiening bij het onbevoegde orgaan bepalend is voor de vraag of het bezwaarschrift tijdig is ingediend, behoudens in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht is niet gebleken.
2.1
Het Gerecht kan verweerster niet volgen in haar stelling dat het bezwaar wegens overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Verweerster heeft geen ontvangstbewijs van het landsbesluit overgelegd waaruit zou kunnen blijken dat klager het bezwaar buiten de termijn van dertig dagen na ontvangst van het landsbesluit heeft ingediend. Nu verweerster ook ter zitting niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een termijnoverschrijding zal het Gerecht ervan uitgaan dat het bezwaar tijdig is ingediend. Klager wordt in zijn bezwaar ontvangen.
3. Klager is werkzaam als Senior Medewerker Invordering bij het Ministerie van Financiën, de Landsontvanger.
De Raad van Ministers (de RvM) heeft op 9 maart 2016 beslist tot aanpassing van het salaris van de medewerkers van de Landsontvanger in die zin dat zij een horizontale schaalverschuiving en twee loontreden krijgen, naar analogie van de aanpassing van het salaris van het personeel van de Inspectie der Belastingen zoals geaccordeerd door de RvM op 22 april 2015 (de beslissing van de RvM).
4. Op grond van artikel 35, eerste lid, van de RAr kan een bezwaarschrift worden ingediend ter zake dat beschikkingen ten aanzien van een ambtenaar als zodanig door een administratief orgaan genomen met de toepasselijke algemeen verbindende voorschriften strijden of dat bij het nemen daarvan het administratief orgaan van zijn bevoegdheid kennelijk een ander gebruik heeft gemaakt dan tot de doeleinden, waarvoor die bevoegdheid is gegeven.
4.1
Op grond van artikel 20 van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht (LMA) kunnen aan de gewone bezoldiging die voor een ambtenaar geldt, behalve de toelagen en vergoedingen bedoeld in artikelen 25, tweede en derde lid, en 26, vijfde lid, ook bijzondere individuele vergoedingen en verhogingen of persoonlijke toelagen met een periodiek karakter worden verbonden. De gronden waarop een zodanige verhoging of toelage kunnen worden toegekend worden in de regels, bedoeld in artikel 18, bepaald.
4.2
Op grond van artikel 3, eerste lid, van het Bezoldigingslandsbesluit 1998 wordt – voor zover hier relevant – bij de indiensttreding of bij overgang naar een andere functie de bezoldigingsschaal bepaald met inachtneming van de aard en het niveau van de functie waarmede de betrokken ambtenaar wordt belast. Op grond van het derde lid worden de aard en niveau van de functie bepaald aan de hand van functiebeschrijvingen en functieniveaukarakteristieken, welke deel uitmaken van een functiewaarderingssysteem.
5. Klager stelt dat verweerster de beslissing van de RvM op een onjuiste wijze heeft uitgevoerd in het landsbesluit. Hiermee heeft zij in strijd gehandeld met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het vertrouwensbeginsel.
5.1
Vooropgesteld dient te worden dat de RvM geen bestuursorgaan is dat op extern rechtgevolg gerichte besluiten neemt, waar derden rechten aan kunnen ontlenen (vgl. uitspraak van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van 24 juni 2020, ECLI:NL:ORBAACM:2020:26). Reeds hierom faalt het betoog van klager.
6. Het Gerecht ziet zich thans allereerst gesteld voor de vraag of het landsbesluit conform geldende wettelijke bepalingen is geslagen.
6.1
Bij het landsbesluit verwijst verweerster naar de LMA en het Bezoldigingslandsbesluit 1998, maar zij heeft niet gespecificeerd op grond van welke bepaling van deze regelingen zij dit landsbesluit, waarbij de rechtspositie van klager is herzien, heeft geslagen. Ook ter zitting heeft verweerster niet toegelicht wat de wettelijke grondslag van het landsbesluit is. Naar het oordeel van het Gerecht biedt noch artikel 20 van de LMA, noch artikel 3, eerste lid, van het Bezoldigingslandsbesluit 1998 een wettelijke grondslag voor de herziening van de rechtspositie zoals vastgelegd in het landsbesluit. Reeds om deze reden kan het landsbesluit niet in stand blijven. Het Gerecht zal het landsbesluit nietig verklaren.
7. Al hetgeen klager voor het overige heeft aangevoerd, behoeft in het licht van het voorgaande geen bespreking.
8. Het Gerecht ziet aanleiding om te bepalen dat verweerster klager een vergoeding dient te betalen voor de door hem gemaakte proceskosten. Deze stelt het gerecht vast naar analogie van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Daarbij houdt het Gerecht rekening met het feit dat de onderhavige zaak en de zaken met nummers CUR201703843, CUR201703845, CUR201703848, CUR201703850 tot en met CUR201703853, CUR21703855, CUR201703858 tot en met CUR201703860, CUR201703862, CUR201703864 tot en met CUR201703868 en CUR201703870 tot en met CUR201703873, CUR201703875 tot en met CUR201703879, CUR201703881, CUR201703883, CUR201703886, CUR201703890 tot en met CUR201703892 samenhangede zaken zijn zoals bedoeld in artikel 3 van het Bpb. Het door verweerster voor deze drieëndertig zaken te betalen totaalbedrag aan proceskostenvergoeding wordt aldus bepaald op NAf 1.050,- (1 punt voor het indienen van het bezwaar, waarde per punt NAf 700,-, wegingsfactor 1,5 in verband met de samenhang met andere zaken). Dit betekent dat de door verweerster aan klager te betalen proceskostenvergoeding voor de onderhavige zaak NAf 31,82 bedraagt.

Beslissing

Het Gerecht in Ambtenarenzaken:
  • verklaarthet bezwaar
    gegrond;
  • verklaarthet bestreden besluit
    nietig;
  • verklaarthet administratief bezwaar gegrond;
  • verklaarthet landsbesluit
    nietig;
  • bepaaltdat verweerster aan klager een bedrag van NAf 31,82 (zegge: eenendertig Nederlands-Antilliaanse guldens en tweeëntachtig cent) dient te betalen als vergoeding voor de door hem gemaakte proceskosten.
Aldus gedaan door mr. N.M. Martinez, rechter in ambtenarenzaken, en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2020 in tegenwoordigheid van mr. S.N. Aswani, griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor beide partijen binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger of gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest, en in alle andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending van de uitspraak of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, hoger beroep open bij de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken. Zie titel IV hoofdstuk 1 van de RAr