ECLI:NL:OGAACMB:2020:104

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
9 oktober 2020
Publicatiedatum
17 november 2020
Zaaknummer
AUA202001480
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinair ontslag van een gevangenisinrichtingsmedewerker wegens ernstig plichtsverzuim en strafrechtelijke veroordeling

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan op het bezwaar van klager, een gevangenisinrichtingsmedewerker, tegen het besluit van de Gouverneur van Aruba om hem disciplinair te ontslaan. De Gouverneur had op 7 maart 2014 besloten om klager de disciplinaire straf van ontslag op te leggen, na een eerdere schorsing op 28 oktober 2013. Klager was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar voor ernstige strafbare feiten, waaronder verkrachting en ontucht met minderjarigen. Klager had zijn bezwaren tegen het ontslag ingediend, maar het gerecht oordeelde dat zijn bezwaar tegen de schorsing niet-ontvankelijk was, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. Het gerecht oordeelde dat klager zich schuldig had gemaakt aan ernstig plichtsverzuim, wat de Gouverneur het recht gaf om de disciplinaire straf op te leggen. De rechter concludeerde dat het ontslag niet onevenredig was, gezien de ernst van de feiten en het plichtsverzuim van klager. De uitspraak werd gedaan op 9 november 2020, waarbij het bezwaar van klager ongegrond werd verklaard.

Uitspraak

Uitspraak van 9 november 2020
Gaza nr. AUA202001480

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar van:

[Klager],

wonende te Aruba,
KLAGER,
procederend in persoon,
tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelende te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 28 oktober 2013 no. 62 (de bestreden beschikking) heeft verweerder besloten om klager in zijn ambt te schorsen.
Bij landsbesluit van 7 maart 2014 no. 20 (het bestreden landsbesluit) heeft verweerder besloten om aan klager primair met toepassing van artikel 83, lid 1, onderdeel i, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) de disciplinaire straf van ontslag op te leggen en subsidiair om aan klager eervol ontslag te verlenen met toepassing van artikel 98, eerste lid, onderdeel f, van de Lma.
Op 19 juni 2020 heeft klager tegen het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaren, bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Verweerder heeft op 11 augustus 2020 een contramemorie ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 september 2020. Klager is, ondanks daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen, niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd.
Hierna is de uitspraak bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De ontvankelijkheid

1.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken.
Het derde lid van dit artikel bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen.
Het landsbesluit van 28 oktober 2013
1.2
De bestreden beschikking is van 28 oktober 2013. Uit de stukken blijkt dat klager de bestreden beschikking op 13 november 2013 heeft ontvangen. Klager heeft op 24 maart 2014 - dus te laat - zijn bezwaarschrift ingediend. Het bezwaarschrift is echter bij het kabinet van de Gouverneur ingediend en niet bij het gerecht. Het administratief orgaan had op grond van de op hem rustende doorzendplicht het bezwaarschrift zo spoedig mogelijk moeten doorzenden naar het gerecht. Het administratief orgaan heeft dit nagelaten. Gelet op de indieningsdatum is het bezwaar echter na het verstrijken van de in artikel 41 van de La genoemde termijn ingediend. Het bezwaar tegen de bestreden beschikking van 28 oktober 2013 zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
Het landsbesluit van 7 maart 2014
1.3
Het bestreden landsbesluit is van 7 maart 2014. Klager heeft op 24 maart 2014 - dus tijdig - daartegen bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift is echter - door tussenkomst van een medewerker van het KIA - bij het kabinet van de Gouverneur ingediend in plaats van bij dit gerecht. Het administratief orgaan had op grond van de op hem rustende doorzendplicht het bezwaarschrift van 24 maart 2014 zo spoedig mogelijk moeten doorzenden naar het gerecht. Het administratief orgaan heeft dit nagelaten omdat hij ervan uitging dat klager ook bij het gerecht het bezwaarschrift had ingediend, nu het bezwaarschrift was gericht aan de ambtenarenrechter. Gelet op het voorgaande is klager ontvankelijk in zijn bezwaar.
Het wettelijk kader
2.1
Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege door het bevoegde gezag disciplinair worden gestraft.
Ingevolgde het tweede lid van dit artikel omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Ingevolge het derde lid van dit artikel sluit een strafvervolging wegens een feit dat mede een plichtsverzuim inhoudt, een disciplinaire strafoplegging wegens datzelfde feit niet uit.
2.2
Ingevolge artikel 83, eerste lid, onder i van de Lma kan de disciplinaire straf van ontslag worden toegepast.
De feiten
3.1
Klager is gevangenisinrichtingsmedewerker bij Dienst Gevangeniswezen Aruba (KIA).
3.2
Op 12 juli 2013 is klager aangehouden ter zake van vermoedelijke verkrachting, het plegen van handelingen die (mede) bestaan uit het seksueel binnendringen met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren, en het ontucht plegen met zijn minderjarig kind en/of stiefkind en/of pleegkind.
3.3
Op 15 juli 2013 is aan klager de toegang ontzegd tot het KIA voor de duur van zes weken.
3.4
Bij landsbesluit van 28 oktober 2013 heeft verweerder besloten om klager in zijn ambt te schorsen.
3.5
Bij brief van 28 oktober 2013 is klager in de gelegenheid gesteld zich ten aanzien van het aan hem verweten gedrag te verantwoorden. Klager heeft van de gelegenheid geen gebruik gemaakt.
3.6
Bij bestreden landsbesluit van 7 maart 2014 heeft verweerder besloten om aan klager primair met toepassing van artikel 83, lid 1, onderdeel i, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) de disciplinaire straf van ontslag op te leggen en subsidiair om aan klager eervol ontslag te verlenen met toepassing van artikel 98, eerste lid, onderdeel f, van de Lma. Verweerder schrijft onder meer:
“(…)
dat hetgeen waarvan betrokkene wordt verdacht desalniettemin bijzonder ernstig is;
(…)
dat de ambtenaar zich van gedragingen als bovenvermeld dient te onthouden;
dat de overheid hoge eisen stelt aan de integriteit en betrouwbaarheid van haar landsdienaren en dat juist van een gevangenisinrichtingswerker bij de Dienst Gevangeniswezen Aruba een hogere mate van integriteit wordt geëist, zulks gelet op de functie en positie van betrokkene binnen de organisatie van de Dienst Gevangeniswezen Aruba;
dat betrokkene zich niet heeft gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt;
dat naar aanleiding van zijn handelen er ernstige twijfels zijn gerezen ten aanzien van de integriteit van betrokkene;
(…)”.
3.7
Bij vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van 6 oktober 2014 is klager veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren voor het met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen, die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd begaan in eendaadse samenloop met ontucht plegen met een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd.
De standpunten van partijen
4.1
Klager voert - samengevat - aan dat hij zich wel wenst te verantwoorden, namelijk door middel van het bezwaarschrift. Dat de strafbare feiten niet direct te maken hebben met zijn functie als gevangenisinrichtingsmedewerker en dat hij heeft verzocht om overgeplaatst te worden binnen de overheid. Klager voert voorts aan dat hij sinds 2003 bij de overheid werkzaam is en dat hij onder stressvolle omstandigheden heeft gewerkt gezien de hoge eisen van zijn baan en het nakomen van de vastgestelde voorschriften. In zijn op 19 juni 2020 ingediend bezwaarschrift stelt klager dat hij inmiddels zijn gevangenisstraf heeft uitgezeten en dat hij moeite heeft om een baan te vinden.
4.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat klager zeer ernstig plichtsverzuim heeft begaan waarvoor hij tevens strafrechtelijk is veroordeeld.
Beoordeling
5.1
Uit de gedingstukken blijkt dat klager de verantwoordingsbrief van 28 oktober 2013 heeft ontvangen. Niet aannemelijk is voorts dat klager door zijn gevangenhouding in KIA niet de gelegenheid heeft gehad om - al dan niet met bijstand van een gemachtigde - te reageren op deze brief. De stelling van klager dat hij wel gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid om zich te verantwoorden, faalt derhalve.
5.2
Aan de orde is de vraag of de aan klager verweten gedraging(en) plichtsverzuim opleveren en of het gegeven ontslag een daarop evenredige straf is. Om plichtsverzuim te kunnen aannemen moet op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde, gegevens de overtuiging zijn verkregen dat de betrokken ambtenaar zich aan de hem verweten gedraging daadwerkelijk heeft schuldig gemaakt.
5.3
Vooropgesteld wordt dat klager de hem verweten strafbare feiten niet heeft ontkend, maar enkel heeft vermeld dat deze strafbare feiten niet direct met zijn werk te maken hebben. Naar het oordeel van het gerecht heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat klager zich aan de verweten gedraging schuldig heeft gemaakt. Hetgeen bevestiging vindt in de veroordeling van klager bij strafvonnis van 6 oktober 2014 (zie 3.7).
5.4
Door zijn wijze van handelen heeft klager inbreuk gemaakt op de integriteit van het de dienst Gevangeniswezen en het vertrouwen beschaamd dat in hem als gevangenisinrichtingsmedewerker moet kunnen worden gesteld. Zijn optreden is in flagrante strijd met het gedrag dat van hem als een gevangenisinrichtingsmedewerker kon worden verwacht en is op geen enkele manier te rechtvaardigen. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim. Niet is gebleken dat de gedraging klager niet kan worden toegerekend zodat verweerder bevoegd was de disciplinaire straf op te leggen. Gezien de ernst van het plichtsverzuim acht het gerecht het opgelegde onvoorwaardelijke strafontslag daaraan niet onevenredig. De omstandigheid dat klager geen andere baan kan vinden, leidt het gerecht voorts niet tot een ander oordeel.
5.5
Het bezwaar tegen het landsbesluit van 7 maart 2014 zal ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar tegen het landsbesluit van 28 oktober 2013 no. 62 niet-ontvankelijk;
verklaart het bezwaar tegen het landsbesluit van 7 maart 2014 no. 20 ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. A.J.H. van Suilen, rechter in ambtenarenzaken te Aruba, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 november 2020, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.