In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan op het bezwaar van klager, een gevangenisinrichtingsmedewerker, tegen het besluit van de Gouverneur van Aruba om hem disciplinair te ontslaan. De Gouverneur had op 7 maart 2014 besloten om klager de disciplinaire straf van ontslag op te leggen, na een eerdere schorsing op 28 oktober 2013. Klager was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar voor ernstige strafbare feiten, waaronder verkrachting en ontucht met minderjarigen. Klager had zijn bezwaren tegen het ontslag ingediend, maar het gerecht oordeelde dat zijn bezwaar tegen de schorsing niet-ontvankelijk was, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. Het gerecht oordeelde dat klager zich schuldig had gemaakt aan ernstig plichtsverzuim, wat de Gouverneur het recht gaf om de disciplinaire straf op te leggen. De rechter concludeerde dat het ontslag niet onevenredig was, gezien de ernst van de feiten en het plichtsverzuim van klager. De uitspraak werd gedaan op 9 november 2020, waarbij het bezwaar van klager ongegrond werd verklaard.