In deze zaak heeft klaagster, een ambtenaar, bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op haar verzoek tot opheffing van een schorsing die haar was opgelegd bij landsbesluit van 2 augustus 2017. Klaagster diende haar verzoek op 4 december 2018 in, maar verweerder heeft hierop geen inhoudelijke beslissing genomen. Klaagster heeft vervolgens op 26 februari 2019 bezwaar gemaakt bij het Gerecht in Ambtenarenzaken, dat de zaak op 19 augustus 2019 ter zitting heeft behandeld. Klaagster was aanwezig, bijgestaan door haar advocaat, terwijl verweerder zich liet vertegenwoordigen door een gemachtigde.
Het gerecht oordeelt dat het bezwaar gegrond is, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op het verzoek van klaagster. Het gerecht verwijst naar een eerdere uitspraak van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken, waarin werd vastgesteld dat de weigering om te beschikken niet als een afwijzende of goedkeurende beschikking kan worden gekwalificeerd. Dit betekent dat klaagster het recht heeft om een procedureel middel in te zetten om verweerder te dwingen tot besluitvorming. Het gerecht stelt verweerder een termijn van drie maanden om alsnog een beslissing te nemen op het verzoek van klaagster.
De uitspraak werd gedaan door mr. A.J.H. van Suilen op 2 september 2019, en beide partijen hebben het recht om in hoger beroep te gaan tegen deze beslissing. Het gerecht heeft ook bepaald dat verweerder de proceskosten van klaagster moet vergoeden, begroot op Afl. 600. De beslissing is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de procedure voor hoger beroep.