In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 2 september 2019 uitspraak gedaan over het bezwaar van klager tegen de afwijzing van zijn verzoek om bevordering naar de rang van hoofdcommissie 1ste klasse (schaal 11). Klager, die werkzaam is als laboratorium-assistent (schaal 10), stelde dat hij recht had op bevordering omdat hij de functie van waarnemend afdelingshoofd had vervuld. Het gerecht oordeelde echter dat aan een waarneming geen recht op bevordering kan worden ontleend. Klager had eerder een verzoek ingediend dat op 11 juni 2018 door verweerder was afgewezen, waarna hij op 11 juli 2018 bezwaar maakte.
Tijdens de zitting op 10 juni 2019 is klager verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl verweerder ook vertegenwoordigd was. Klager voerde aan dat de afwijzing onvoldoende gemotiveerd was en dat hij misleid was over de waardering van zijn functie. Het gerecht overwoog dat bevordering geen recht is, maar een discretionaire bevoegdheid van het bevoegde gezag. Het gerecht concludeerde dat verweerder op goede gronden had geweigerd klager te bevorderen, omdat klager de maximale waardering van zijn functie al had bereikt.
De uitspraak concludeert dat het bezwaar ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in proceskosten. Klager kan tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van Beroep in ambtenarenzaken, met inachtneming van de gestelde termijnen.