ECLI:NL:OGAACMB:2019:9

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
28 februari 2019
Publicatiedatum
11 maart 2019
Zaaknummer
GAZ CUR201803378
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.M. Martinez
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigverklaring van ontslagbesluit wegens verlopen aanstelling ambtenaar

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao op 28 februari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen klager, een ambtenaar, en de Regering van Curaçao. Klager was op 16 juli 2018 ontslagen op grond van artikel 103, eerste lid, aanhef en onder f, van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht (LMA). Klager maakte bezwaar tegen dit ontslagbesluit, dat hij op 13 september 2018 ontving. Tijdens de openbare behandeling op 4 februari 2019 was klager aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl de Regering werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en een jurist van de Kustwacht.

Het Gerecht heeft overwogen dat de bevoegdheid om het ontslagbesluit te nemen berustte bij de Regering van Curaçao, en dat klager als ambtenaar in de zin van de LMA moet worden beschouwd. Het Gerecht stelde vast dat klager na 12 februari 2018 geen ambtenaar meer was, omdat zijn aanstelling van rechtswege was verlopen zonder dat er een nieuwe aanstelling was. Dit betekende dat er geen grond was voor het ontslagbesluit, dat daarom nietig werd verklaard.

Het Gerecht heeft ook geoordeeld dat de Regering in de proceskosten van klager moet worden veroordeeld, vastgesteld op NAf 1.400,-. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van de LMA en de voorwaarden waaronder een ambtenaar kan worden ontslagen, evenals de bevoegdheden van het Gerecht in ambtenarenzaken.

Uitspraak

GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN CURAÇAO

Uitspraak
in de zaak van:

[klager],

wonende in Curaçao,
klager,
gemachtigde: mr. W.E. Fortin, advocaat,
tegen:

de Regering van Curaçao,

verweerster,
gemachtigde: mr. L.S. Davelaar, advocaat.

Procesverloop

Bij landsbesluit van 16 juli 2018, door klager ontvangen op 13 september 2018, heeft verweerster klager met ingang van 15 augustus 2018 op grond van artikel 103, eerste lid, aanhef en onder f, van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht (LMA) ontslagen (het ontslagbesluit).
Op 9 oktober 2018 heeft klager daartegen bezwaar gemaakt (het bezwaar).
Op 23 januari 2019 heeft klager een aanvullende productie overgelegd.
De openbare behandeling van het bezwaar heeft op 4 februari 2019 plaatsgevonden. Klager is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerster werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde, vergezeld door mr. G.E.B. Gorsira, jurist bij de Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden.

Overwegingen

De bevoegdheid van het Gerecht
1.1
Op grond van artikel 1, eerste lid, van de Regeling Ambtenarenrechtspraak 1951 (RAr) is, voor zover hier relevant, ambtenaar in de zin van deze landsverordening en de daarop berustende landsbesluiten en beschikkingen hij, die door het bevoegde gezag is benoemd of aangesteld in openbare dienst om in het Land Curaçao werkzaam te zijn. Op grond van het vierde lid zijn in deze landsverordening onder ambtenaren gewezen ambtenaren begrepen, tenzij het tegendeel blijkt.
Op grond van artikel 35, eerste lid, kan een bezwaarschrift worden ingediend ter zake dat beschikkingen, handelingen of weigeringen (om te beschikken of te handelen), ten aanzien van een ambtenaar als zodanig, zijn nagelaten betrekkingen of rechtverkrijgende door een administratief orgaan genomen, verricht of uitgesproken, feitelijk of rechtens met de toepasselijke algemeen verbindende voorschriften strijden of dat bij het nemen, verrichten of uitspreken daarvan het administratief orgaan van zijn bevoegdheid kennelijk een ander gebruik heeft gemaakt dan tot de doeleinden, waarvoor die bevoegdheid is gegeven.
1.2
Op grond van artikel 4 aanhef en onder a, van de LMA wordt voor de toepassing van deze landsverordening en de uit kracht daarvan gegeven voorschriften onder ‘het bevoegde gezag’ verstaan: de Regering van het Land Curaçao.
2. Al uit het feit dat verweerster het ontslagbesluit heeft genomen volgt dat zij er kennelijk vanuit gaat dat klager ambtenaar is in de zin van de hierboven genoemde bepalingen. Anders had zij klager niet hoeven te ontslaan. Reeds omdat dit bezwaar gericht is tegen een door verweerster geslagen landsbesluit strekkende tot ontslag van klager uit ’s Landsdienst, is het Gerecht ingevolge artikel 35 van de RAr bevoegd om van dit bezwaar kennis te nemen. Het verweer dat het Gerecht niet bevoegd is om kennis te nemen van dit bezwaar treft dan ook geen doel.
Het ontslagbesluit
3. Het Gerecht stelt voorop dat op grond van vaste jurisprudentie van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken (vgl. ECLI:NL:ORBAACM:2017:8) bij het ontbreken van een op grond van de LMA daartoe vereist aanstellingsbesluit slechts onder bijzondere omstandigheden toch een aanstelling als ambtenaar tot stand kan worden geacht te zijn gekomen. Daarvoor dient betrokkene in ieder geval aannemelijk te maken dat het evident de bedoeling was van het bevoegde gezag om de aanstelling tot stand te brengen of dat hij heeft mogen begrijpen dat zijn aanstelling feitelijk had plaatsgevonden.
4. Verweerster heeft klager bij landsbesluit van 1 december 2011 met ingang van 10 oktober 2010 aangesteld als ambtenaar in tijdelijke dienst en ter beschikking gesteld aan de Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch Gebied, steunpunt Curaçao (de Kustwacht). Niet in geschil is dat verweerster het dienstverband van klager bij landsbesluit van 26 september 2014 heeft verlengd met ingang van 13 oktober 2013 tot 12 februari 2018. Evenmin in geschil is dat verweerster hierna geen landsbesluit heeft geslagen waarin klager als ambtenaar in vaste of tijdelijke dienst is benoemd.
5. Klager stelt dat hij, ondanks het ontbreken van een benoemingsbesluit voor de periode na 12 februari 2018, toch als ambtenaar is aangesteld en heeft ter onderbouwing daarvan een besluit van 27 augustus 2014 van de Raad van Ministers (de RvM) overgelegd waarin is vermeld:
“(…) Akkoord conform het voorstel van de Minister van Justitie tot handhaving van de kustwacht personeel en kaderleden van de Curaçaose militie met dien verstande dat het e.e.a. wordt ingepast in de vastgestelde instroomplanning van het Ministerie van Justitie en e.e.a. ook budgettair is afgedekt. Aan de Minister van Justitie voor het nodige. (…)”. Klager meent dat uit dat besluit blijkt dat de RvM akkoord is gegaan met het voorstel van de minister van Justitie om de aanstelling als ambtenaar van kustwachtmedewerkers ook na het bereiken van hun 30e levensjaar te verlengen en dat hij op grond daarvan mocht aannemen dat zijn aanstelling als ambtenaar is, althans zou worden verlengd.
6. Daargelaten dat voormeld besluit van de RvM niet specifiek op klager betrekking heeft, is het ook niet door het bevoegde gezag in de zin van artikel 4, aanhef en onder a, van de LMA genomen, zodat geen sprake kan zijn van een bij het bevoegde gezag levende bedoeling om de aanstelling van klager als ambtenaar te laten voortduren na 12 februari 2018. Dat geldt temeer nu klager wegens een toegangsontzegging vanaf 6 oktober 2014 niet in actieve dienst was. Tegen klager is namelijk een disciplinair onderzoek ingesteld om vast te stellen of hij zich aan plichtverzuim heeft schuldig gemaakt. Naar aanleiding daarvan heeft verweerster bij brief van 29 maart 2016 aan klager meegedeeld voornemens te zijn om zijn terbeschikkingstelling aan de Kustwacht te beëindigen en hem te ontslaan als ambtenaar. Ook daardoor had het voor klager duidelijk moeten zijn dat zijn aanstelling niet zonder meer is of zou worden verlengd. Dat verweerster het loon van klager na het verlopen van zijn aanstelling op 12 februari 2018 onverplicht heeft doorbetaald tot 15 augustus 2018 maakt dat in het licht van het voorgaande niet anders.
7. Doordat de aanstelling van klager op 12 februari 2018 van rechtswege is verlopen zonder dat een nieuwe aanstelling is ontstaan, was klager met ingang van die datum geen ambtenaar meer. Gelet daarop bestond geen grond voor het nemen van een besluit strekkende tot ontslag van klager uit ’s Landsdienst. Om die reden zal het Gerecht het ontslagbesluit nietig verklaren.
8. In het voorgaande ziet het Gerecht aanleiding om verweerster te veroordelen in de door klager gemaakte proceskosten. Deze stelt het Gerecht naar analogie van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht vast op NAf 1.400,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700,-).

Beslissing

Het Gerecht in Ambtenarenzaken:
  • verklaarthet bezwaar
    gegrond;
  • verklaarthet ontslagbesluit van 16 juli 2018
    nietig;
  • bepaaltdat verweerster ten laste van de Landskas aan klager een bedrag van NAf 1.400,- dient te betalen als vergoeding voor de door hem gemaakte proceskosten.
Aldus gedaan door mr. N.M. Martinez, rechter in ambtenarenzaken, en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2019 in tegenwoordigheid van mr. S.N. Aswani, griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor beide partijen binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger of gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest, en in alle andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending van de uitspraak of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, hoger beroep open op de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken. Zie titel IV hoofdstuk 1 van de RAr.