ECLI:NL:OGAACMB:2019:84

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
26 augustus 2019
Publicatiedatum
28 augustus 2019
Zaaknummer
AUA201703859
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel in ambtenarenrechtelijke context

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan op het bezwaar van een klager tegen een ministeriële beschikking van de Minister van Onderwijs, Wetenschap en Duurzame Ontwikkeling. Klager, werkzaam bij de Stichting Protestants Christelijk Onderwijs Aruba, was per 1 augustus 2017 in vaste dienst benoemd en ter beschikking gesteld aan het Bureau Multidisciplinair Centrum (MDC) met een einddatum van 31 juli 2019. Klager maakte bezwaar tegen deze einddatum, stellende dat er geen einddatum was afgesproken en dat hij op basis van het vertrouwensbeginsel mocht blijven werken zolang het MDC bestond. Tevens deed hij een beroep op het gelijkheidsbeginsel, verwijzend naar een collega die geen einddatum had gekregen.

Het gerecht oordeelde dat klager ontvankelijk was in zijn bezwaar, maar dat zijn argumenten niet konden slagen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd verworpen, omdat de minister had aangegeven dat de einddatum van de terbeschikkingstelling van de klassenassistente per abuis niet was vermeld en dat deze ongelijkheid zou worden gecorrigeerd. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalde eveneens, omdat er geen uitdrukkelijke toezegging was gedaan door een bevoegd orgaan die klager gerechtvaardigde verwachtingen had kunnen geven. De uitspraak werd gedaan op 26 augustus 2019, waarbij het bezwaar van klager ongegrond werd verklaard.

Uitspraak

Uitspraak van 26 augustus 2019
Gaza nr. AUA201703859

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar van:

[naam klager],

wonend in Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. de Sousa-Croes,
gericht tegen:

de Minister van Onderwijs, Wetenschap en Duurzame Ontwikkeling,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. C.L. Geerman (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij ministeriële beschikking van 29 oktober 2018 (de bestreden beschikking) heeft verweerder onder meer klager met ingang van 1 augustus 2017 in vaste dienst benoemd bij het openbare onderwijs, en klager gelijktijdig ter beschikking gesteld aan het Bureau Multidisciplinair Centrum (MDC), met einddatum 31 juli 2019.
Op 29 november 2018 heeft klager tegen deze beschikking bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Verweerder heeft op 24 januari 2019 een contramemorie ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juni 2019, alwaar zijn verschenen klager bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd, en verweerder vertegenwoordigd door zijn gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De ontvankelijkheid

1.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken. Het derde lid van voornoemd artikel van de La bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen.
1.2
Klager heeft onweersproken gesteld dat hij de bestreden beschikking 29 dagen na dagtekening van de bestreden beschikking heeft ontvangen, zodat het gerecht ervan uitgaat dat hij de bestreden beschikking op 27 november 2018 heeft ontvangen en dat hij zijn bezwaar binnen dertig dagen na de dag waarop hij de bestreden beschikking heeft ontvangen heeft ingediend. Klager is derhalve ingevolge artikel 41, derde lid van de La ontvankelijk.
De feiten
2.1
Klager is in dienst bij de Stichting Protestants Christelijk Onderwijs Aruba (SPCOA).
2.2
Bij brief van 10 juli 2015 is het bestuur van de SPCOA akkoord gegaan met de terbeschikkingstelling van klager voor een periode van twee schooljaren (2015-2017).
2.3
Bij ministeriële beschikking van 2 oktober 2015 is klager op contractuele basis aangenomen en gelijktijdig ter beschikking gesteld aan het MDC voor de duur van twee schooljaren.
2.4
Bij brief van 31 januari 2017 heeft klager verzocht om verlenging met twee schooljaren van zijn terbeschikkingstelling aan het MDC.
2.5
Bij bestreden beschikking is klager per 1 augustus 2017 in vaste dienst benoemd bij het openbaar onderwijs, in een volledige betrekking van 32 lesuren per week, met tewerkstelling bij de Emmaschool, met bezoldiging volgens hoofdschaal D20.38 en gelijktijdig ter beschikking gesteld aan het MDC, met einddatum 31 juli 2019.
Standpunten van partijen
3.1
Klager kan zich niet verenigen met de in de bestreden beschikking opgenomen einddatum van zijn terbeschikkingstelling aan het MDC. Klager stelt zich - kort samengevat - op het standpunt dat er nimmer met hem is gesproken over een einddatum en dat door een personeelsfunctionaris aan hem werd verteld dat hij bij het MDC werkzaam zou blijven zolang het MDC zou bestaan. Klager doet derhalve - zo begrijpt het gerecht - een beroep op het vertrouwensbeginsel.
Voorts doet klager een beroep op het gelijkheidsbeginsel, daar de klassenassistente waarmee klager samenwerkt een ministeriële beschikking zonder einddatum van haar terbeschikkingstelling zou hebben ontvangen.
3.2
Verweerder voert kort samengevat aan dat - zo begrijpt het gerecht - klager met toepassing van artikel 52 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) ter beschikking is gesteld aan het MDC. Dit houdt in dat de terbeschikkingstelling van klager aan het MDC een tijdelijke terbeschikkingstelling is met een begin- en einddatum. Voorts voert verweerder aan dat klager moet hebben geweten dat er sprake was van een tijdelijk terbeschikkingstelling, nu hij zelf bij verzoek van 31 januari 2017 om een verlenging van twee jaar heeft verzocht. Voor wat betreft het beroep van klager op het gelijkheidsbeginsel voert verweerder aan dat de einddatum van de terbeschikkingstelling van de klassenassistente per abuis niet in de ministeriële beschikking is vermeld. Deze kennelijke fout zal bij een aanvullende beschikking worden gecorrigeerd.
Het wettelijk kader
4. Ingevolge artikel 52, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) is de ambtenaar verplicht zo nodig tijdelijk andere ambtelijke werkzaamheden te verrichten dan die welke hij gewoonlijk verricht.
De beoordeling
5.1
Tussen partijen is niet in geschil dat klager met toepassing van artikel 52 van de Lma ter beschikking is gesteld aan het MDC.
5.2
In geschil is de vraag of verweerder een einddatum van de terbeschikkingstelling van klager aan de MDC in de bestreden beschikking had kunnen opnemen. Het gerecht overweegt hiertoe als volgt.
6. Voorop gesteld dient te worden dat een beroep op het gelijkheidsbeginsel slechts kan slagen indien blijkt dat gelijke gevallen, ongelijk zijn behandeld. Verweerder heeft gesteld dat de einddatum van de terbeschikkingstelling van de klassenassistente per abuis niet in de ministeriële beschikking is vermeld en dat deze kennelijke fout bij een aanvullende beschikking zal worden gecorrigeerd. Hierdoor zal de ongelijkheid dan ook worden opgeheven. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel kan daarom niet slagen.
7.1
Klager beroept zicht voorts op het vertrouwensbeginsel en voert hiertoe aan dat een personeelsfunctionaris bij de DPS het vertrouwen heeft gewekt dat hij ter beschikking van de MDC mocht blijven zolang het project zou bestaan.
7.2
Een beroep op het vertrouwensbeginsel kan slechts slagen, indien een tot beslissen bevoegd orgaan aan klager uitdrukkelijk, ondubbelzinnig en ongeclausuleerd toezeggingen heeft gedaan die bij hem gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. Hiervan kan ook sprake zijn indien deze toezeggingen zijn gedaan door een persoon waarvan de betrokkene op goede gronden mocht veronderstellen dat deze de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte (vergelijk de uitspraak van de Raad van State van 19 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1946).
7.3
Naar het oordeel van het gerecht is in dit geval geen sprake van een dergelijke toezegging. Aan de mededelingen van een personeelsfunctionaris kan klager niet het vertrouwen hebben ontleend dat hij voor onbepaalde tijd ter beschikking zou blijven aan de MDC. Een personeelsfunctionaris is niet aan te merken als een tot beslissen bevoegd orgaan. Het beroep faalt.
8. Nu geen van de daarvoor aangevoerde gronden slaagt, zal het bezwaar van klager ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. A.J.H. van Suilen, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 augustus 2019 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.