ECLI:NL:OGAACMB:2019:76

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
11 februari 2019
Publicatiedatum
26 augustus 2019
Zaaknummer
SXM201800321
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om toelage vanwege herhaalde aanvraag in ambtenarenrecht

In deze zaak heeft klaagster, wonende te Sint Maarten, een verzoek ingediend om een toelage van 25% met terugwerkende kracht vanaf 10 oktober 2010, omdat zij extra taken zou verrichten in haar functie als Belastingcontroleur B. Dit verzoek is echter afgewezen door de Gouverneur van Sint Maarten, omdat het Gerecht in Ambtenarenzaken van Sint Maarten oordeelde dat het verzoek een herhaling was van een eerder verzoek dat al was afgewezen. Klaagster had eerder, op 22 juli 2013, een vergelijkbaar verzoek ingediend, dat op 28 februari 2014 was afgewezen. Het Gerecht concludeerde dat de verzoeken in essentie gelijk waren en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. Klaagster had niet adequaat gereageerd op verzoeken om verduidelijking van de Gouverneur over de herhaling van haar aanvraag. De rechter oordeelde dat de afwijzing van het verzoek terecht was, omdat het al eerder onherroepelijk was afgewezen. De uitspraak werd gedaan op 11 februari 2019, waarbij het bezwaar van klaagster ongegrond werd verklaard.

Uitspraak

Zaaknummer: SXM201800321
Datum: 11 februari 2019
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:
(X),
wonende te Sint Maarten,
klaagster,
procederende in persoon,
tegen
DE GOUVERNEUR VAN SINT MAARTEN,
verweerder,
gemachtigde: mr. C. VAN HEES,

1.Aanduiding bestreden besluit

Het Landsbesluit van 26 januari 2018, dat klaagster heeft ontvangen op 23 februari 2018, waarbij verweerder het verzoek van klaagster van 30 juni 2016 om een toelage, heeft afgewezen.

2.Het procesverloop

Op 22 maart 2018 heeft klaagster ter griffie van het gerecht in ambtenarenzaken (hierna: het gerecht) een bezwaarschrift (met producties) ingediend.
Op 4 mei 2018 heeft verweerder een contra- memorie met producties ingediend.
Mondelinge behandeling van het bezwaarschrift heeft plaatsgevonden op 7 januari 2019. Klaagster is in persoon verschenen en heeft op schrift gestelde pleitaantekeningen voorgedragen en overgelegd. Namens verweerder is de heer L. Hakkens verschenen, bijgestaan door gemachtigde voornoemd.
Uitspraak is bepaald op heden.

3.Beoordeling.

3.1
De volgende feiten staan vast.
  • Op 22 juli 2013 heeft klaagster in een aan de Minister van Financiën gerichte brief verzocht om een toelage van 25% met ingang van 10 oktober 2010. Zij stelt in haar verzoek dat zij per 10 oktober 2010 in de algemene functie van ‘Controleur’ is geplaatst, met functiebenaming ‘Belastingcontroleur B’. Voorts stelt zij dat zij naast haar reguliere taken, extra taken verricht. Deze extra taken bestaan uit ‘auditing of the Turnover tax (BBO), premium AOV/AWW, premium AVBZ’. Zij wijst in dat verband naar de beschrijving van de inhoud van haar functie:
  • Bij Landsbesluit van 28 februari 2014 heeft verweerder het verzoek van klaagster van 22 juli 2013 om een bijzondere taaktoelage van 25%, afgewezen. Klaagster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt bij het Gerecht, waarna een uitspraak is gevolgd op 8 december 2014. In deze uitspraak is het bezwaar van klaagster niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat is ingediend.
  • Klaagster heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. In de uitspraak in hoger beroep van 11 mei 2016 is de uitspraak van het Gerecht bekrachtigd.
  • Op 30 juni 2016 heeft klaagster bij verweerder een verzoek ingediend, waarin zij vraagt om een toelage van 25% met ingang van 10 oktober 2010. Zij stelt in haar verzoek dat zij per 10 oktober 2010 in de algemene functie van ‘Controleur’ is geplaatst, met functiebenaming ‘Belastingcontroleur B’. Voorts stelt zij dat zij naast haar reguliere taken, extra taken verricht. Deze extra taken bestaan uit ‘audits for the Turnover tax (BBO), evaluating the completeness of the Turnover tax return forms, audits for the premium AOV/AWW and premium AVBZ, audits for the island taxes en waarnemingen ter plaatse; voorts: complex audit Income tax, wage tax, profit tax, turnover tax (BBO) that are normally performed by a ‘Belastingcontroleur A’.
  • Bij brief van 25 augustus 2017 is namens het hoofd Personeel en Organisatie aan klaagster gevraagd binnen twee weken aan te geven of haar verzoek van 30 juni 2016 een herhaling is van het verzoek van 22 juli 2013. Ook na verlenging van de reactietermijn tot 6 oktober 2017, heeft klaagster op deze vraag niet inhoudelijk gereageerd.
3.2
In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat het verzoek van klaagster van 30 juni 2016, identiek is aan een eerder door haar ingediend verzoek van 22 juli 2013. Verweerder heeft bij herhaling aan klaagster gevraagd of het verzoek van 30 juni 2016 –toch- anders was dan dat van 22 juli 2013. Klaagster heeft hierop tot aan de datum van het bestreden besluit, niet inhoudelijk gereageerd. Verweerder komt tot de conclusie dat het verzoek van 30 juni 2016 moet worden afgewezen omdat immers al op het verzoek om een toelage –onherroepelijk- is beslist.
3.3
Klaagster verzoekt het Gerecht de bestreden beschikking te vernietigen en verweerder op te dragen een nieuw besluit te nemen.
3.4
Klaagster stelt in haar bezwaarschrift dat de ontvankelijkheid van het bestreden besluit van 28 februari 2014 (het Gerecht begrijpt: de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaarschrift tegen dit besluit) nog steeds een geschilpunt is. Dat is naar het oordeel van het Gerecht onjuist. Zoals onder de feiten is weergegeven heeft het Gerecht het bezwaarschrift van klaagster tegen het besluit van 28 februari 2014 niet ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding en is de uitspraak van het Gerecht in hoger beroep in stand gebleven. Die kwestie kan daarom in deze uitspraak niet worden behandeld.
3.5
Klaagster betoogt dat verweerder niet tijdig heeft beslist op het bezwaarschrift dat zij op 31 januari 2017 bij verweerder heeft ingediend, gericht tegen het uitblijven van een besluit op haar verzoek van 30 juni 2016. Naar het oordeel van het Gerecht miskent klaagster hiermee dat de vraag of verweerder tijdig op het bezwaar van klaagster van 31 januari 2017 heeft beslist, al is beantwoord in de uitspraak van het Gerecht van 26 januari 2018. Ook die kwestie kan daarom in deze uitspraak niet worden behandeld.
3.6
Klaagster stelt dat verweerder thans alsnog een beslissing heeft genomen op haar bezwaarschrift, zonder haar in de gelegenheid te stellen dit bezwaarschrift aan te vullen. Dat is onjuist. Zoals klaagster zelf ook aanhaalt heeft verweerder haar bij brief van 25 augustus 2017 gevraagd aan te geven of haar verzoek van 30 juni 2016 een herhaling is van het verzoek van 22 juli 2013. Klaagster is daarmee in de gelegenheid gesteld haar verzoek van 30 juni 2016 nader toe te lichten en in die nadere toelichting te motiveren of en op grond waarvan het verzoek van 30 juni 2016 al dan niet gelijk is aan het verzoek van 22 juli 2013. Klaagster heeft weliswaar –in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van 26 januari 2018- naar voren gebracht dat zij, vanwege orkaan Irma, pas op 15 oktober 2017 weer op het eiland was, maar daarmee heeft zij niet verklaard waarom zij na 15 oktober 2017 de gevraagde toelichting niet alsnog heeft gegeven.
3.7
Voor wat betreft de vraag of verweerder in de bestreden beschikking terecht heeft gesteld dat het verzoek van klaagster van 30 juni 2016 gelijk is aan het al afgedane verzoek van 22 juli 2013 en of verweerder op die grond het verzoek van 30 juni 2016 heeft mogen afwijzen, overweegt het Gerecht het volgende.
3.7.1
Klaagster betoogt in haar bezwaarschrift dat het verzoek van 30 juni 2016 niet gelijk is aan het verzoek van 22 juli 2013. Zij wijst daartoe in de eerste plaats op het verzoek zelf. Zij stelt voorts dat ze al in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van 26 januari 2018 naar voren heeft gebracht waarin de beide verzoeken verschillen. Klaagster heeft begin 2016 additionele taken gekregen die niet in haar functiebeschrijving staan. Zo voert zij al sinds 1997 regelmatig BBO boekenonderzoeken uit. Andere taken die zij heeft en niet in haar functiebeschrijving staan, zijn de room taks, carrental taks, timesharetax, waarnemingen ter plaatse en surveys en complexe boekenonderzoeken voor alle belastingmiddelen. Daarnaast heeft zij sinds 2016 taken uitgevoerd in de Sectie Inlichtingen en Opsporing, bestaande uit het uitvoeren van fraudeonderzoeken.
3.7.2
Verweerder stelt dat de beide verzoeken gelijk zijn, althans dat klaagster tot aan het bezwaarschrift bij het Gerecht niet heeft toegelicht waarom het verzoek van 30 juni 2016 anders is. Verweerder wijst er op dat de stelling van klaagster dat zij sinds begin 2016 extra taken uitvoert, niet is te rijmen met haar verzoek de toelage per 10 oktober 2010 te laten ingaan. Ook is deze stelling van klaagster niet te rijmen met haar opmerking in haar bezwaar van 25 juli 2017 dat zij een tweede verzoek heeft ingediend juist omdat haar taken ongewijzigd zijn gebleven. Verweerder heeft in dat verband gewezen op de toelichting van klaagster in haar verzoek:
“it is a known fact that I have been carrying out these extra tasks satifactorily even before 10-10-10”.Klaagster heeft pas in het onderhavige bezwaarschrift enigszins geconcretiseerd welke extra taken zij zou hebben gekregen sinds beging 2016. Met deze toelichting van klaagster, van na het bestreden besluit, heeft verweerder geen rekening kunnen en hoeven houden. Zou het verzoek van klaagster toch nader inhoudelijk worden beoordeeld, is dit, aldus verweerder, geen grond voor toewijzing van de gevraagde toelage.
3.7.3
Het Gerecht stelt vast dat het verzoek van klaagster van 22 juli 2013 en dat van 30 juni 2016 sterk op elkaar lijken. In beide verzoeken vraagt klaagster om een toelage met ingang van 10 oktober 2010, wijst zij er op dat zij in oktober 2010 in de functie van Belastingcontroleur B is geplaatst en wijst zij er op dat de complexe audits die zij uitvoert normaal gesproken door een Belastingcontroleur A worden gedaan. De extra taken die zij noemt in het verzoek van22 juli 2013 komen voorts grotendeels overeen met de extra taken die zijn noemt in haar verzoek van 30 juni 2016. In beide verzoeken spreekt zij over de verschillende audits (turnover taks, premium AOV/AWW/AVBZ). De taak om de volledigheid van de turnover-taks return forms te controleren, noemt zij als extra taak in het verzoek van 30 juni 2016, maar deze staan als onderdeel van haar functiebeschrijving genoemd in het verzoek van 22 juli 2013. De beide verzoeken zijn hiermee in een zo grote mate gelijk, dat verweerder er zonder nadere toelichting van de zijde van klaagster, inderdaad van uit heeft mogen gaan, dat het een herhaald verzoek betreft. Dat klaagster de toelage waarin zij in haar tweede verzoek vraagt, ook (net als in haar eerste verzoek) wil laten ingaan op 10 oktober 2010, draagt er aan bij dat het als een herhaald verzoek moet worden gezien. Verweerder heeft die nadere toelichting, zoals eerder overwogen, wel gevraagd, maar klaagster heeft deze niet aangeleverd. Anders dan klaagster stelt, is in haar pleitnota van de zitting van 26 januari 2018, welke in dit dossier is ingebracht, ook niet een nadere toelichting te lezen op het verzoek van 30 juni 2016. De conclusie is daarom dat verweerder het bestreden besluit heeft mogen baseren op de vaststelling dat het een herhaalde aanvraag is. Op de eerdere aanvraag is reeds afwijzend beslist. Deze afwijzing is in rechte onaantastbaar geworden (zoals vermeld onder de feiten. Verweerder heeft de nieuwe aanvraag daarom mogen afwijzen.
3.7.4
Klaagster heeft in haar bezwaarschrift en ter zitting, ondersteund door bijlagen, alsnog een toelichting gegeven op haar tweede verzoek. Op basis daarvan stelt zij dat uit haar tweede verzoek wel degelijk blijkt dat zij sinds begin 2016 extra taken heeft gekregen. Wat er ook van deze toelichting zij van klaagster, hiermee kan zij niet het bestreden besluit aantasten. Het Gerecht toetst immers of verweerder de gewraakte beslissing heeft mogen nemen op het moment dat hij die heeft genomen, met andere woorden: ex tunc.
4. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het bezwaar ongegrond is.

5.Beslissing

Het Gerecht in ambtenarenzaken:
verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.M. Giesen, rechter in het gerecht in ambtenarenzaken van Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 11 februari 2019.
Tegen deze uitspraak is hoger beroep mogelijk. Zie titel IV van de regeling Ambtenarenrechtspraak.