ECLI:NL:OGAACMB:2019:69

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
15 juli 2019
Publicatiedatum
16 augustus 2019
Zaaknummer
GAZ CUR201100014
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • N.M. Martinez
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevordering van ambtenaar en de bevoegdheid van de minister van Justitie

In deze zaak heeft klager, een ambtenaar in dienst van het Land Curaçao, verzocht om bevordering naar een hogere functie. Klager is sinds 1990 in dienst en heeft in 1997 de hoogste rang binnen zijn functie bereikt. Hij heeft echter sinds 1997 geen bevordering meer ontvangen en stelt dat de minister van Justitie willekeurig andere ambtenaren heeft benoemd, waardoor zijn carrièremogelijkheden zijn beperkt. Klager heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn bevorderingsverzoek door de minister.

Het Gerecht in Ambtenarenzaken heeft de zaak behandeld op 17 juni 2019, waarbij klager werd bijgestaan door zijn advocaat. De rechter heeft overwogen dat de minister niet bevoegd was om het verzoek van klager af te wijzen, omdat een bevordering bij landsbesluit tot stand moet komen. De beslissing van de minister werd daarom als onbevoegdelijk en nietig beschouwd, maar het Gerecht verklaarde dat de minister achter het besluit stond, waardoor de nietigheid gedekt werd verklaard.

Het Gerecht concludeerde dat klager onvoldoende had gespecificeerd in welke hogere functie hij benoemd wilde worden en dat er een selectieprocedure aan benoemingen voorafgaat. Klager mocht niet verwachten dat deze procedure zou worden overgeslagen. Ook werd vastgesteld dat er geen grond was voor het opleggen van een dwangsom, zoals door klager verzocht. Uiteindelijk verklaarde het Gerecht het bezwaar van klager gegrond, maar het bestreden besluit werd voor gedekt verklaard.

De uitspraak werd gedaan door rechter N.M. Martinez en is openbaar uitgesproken op 15 juli 2019. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken binnen dertig dagen na de uitspraak.

Uitspraak

GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN CURAÇAO

Uitspraak
in de zaak van:

[klager],

wonende in Curaçao,
klager,
gemachtigde: mr. A.K.E. Henriquez, advocaat,
tegen

de minister van Justitie van Curaçao,

verweerder,
gemachtigde: voorheen mr. W.R. Flocker, advocaat, thans mr. Z.V.I. Isenia, jurist.

Procesverloop

Bij brief van 25 februari 2011 heeft klager aan verweerder verzocht om hem te bevorderen naar een hogere beschikbare functie.
Bij brief van 4 juli 2011 heeft verweerder dat verzoek afgewezen (het bestreden besluit).
Op 3 augustus 2011 heeft klager hiertegen bezwaar gemaakt (het bezwaar).
Verweerder heeft een contramemorie ingediend.
Partijen hebben aanvullende producties overgelegd.
De zaak is ter zitting van 17 juni 2019 behandeld. Klager is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich door zijn gemachtigde doen vertegenwoordigen.

Overwegingen

1. Klager is op 1 februari 1990 als ambtenaar in dienst van het Land de Nederlandse Antillen getreden. Klager is in 1997 in de hoogste rang binnen zijn functie, namelijk gevangenbewaarder eerste klasse A, benoemd. Met ingang van 10 oktober 2010 is klager tot ambtenaar van het Land Curaçao benoemd in de functie van Penitentiair Inrichtingswerker. Klager oefent zijn functie vanaf 2012 niet uit, omdat hij vanaf dat jaar aan het bestuur van een vakbond is uitgeleend.
2. Klager stelt dat hij recht heeft op bevordering naar een hogere functie, omdat hij vanaf 1997 niet meer is bevorderd. Verder voert hij het volgende aan. In de afgelopen jaren heeft het bevoegde gezag structureel willekeurig personen aangewezen om functies binnen de strafgevangenis waar te nemen om die personen vervolgens na drie jaar waarneming in die functies te benoemen. Doordat klager niet voor die functies heeft kunnen solliciteren heeft de Regering de carrièremogelijkheden van klager beperkt. Daarom meent hij recht te hebben op plaatsing in een hogere functie.
3. Aan de orde is allereerst de vraag of de verweerder bevoegd was om het verzoek van klager af te wijzen. Deze vraag moet ontkennend worden beantwoord. Een bevordering komt bij landsbesluit tot stand, zodat de Regering, dus verweerder en de Gouverneur, bevoegd is om daarover te oordelen. Nu alleen verweerder op het bevorderingsverzoek heeft beslist, is die beslissing onbevoegdelijk genomen en is het daarom nietig. Uit de contramemorie blijkt echter dat de gemachtigde van verweerder mede namens de Regering optreedt. Daaruit leidt het Gerecht af dat, hoewel het bestreden besluit alleen door verweerder is ondertekend, de Regering achter dat besluit staat. Gelet daarop zal het Gerecht in zoverre de nietigheid van dat besluit voor gedekt verklaren.
4. Klager beoogde met het verzoek in een hogere functie te worden benoemd. Daargelaten de vraag of een dergelijke functie beschikbaar was, had het op de weg van klager gelegen om te specificeren in welke hogere functie hij op grond van zijn opleiding, kennis en ervaring meende te moeten worden benoemd. Klager mocht niet van de Regering verwachten dat zij naar aanleiding van het verzoek zou gaan onderzoeken of er vacatures zijn voor functies waarvoor klager in aanmerking zou kunnen komen. Daargelaten dat het verzoek van klager aldus onvoldoende gespecificeerd is, gaat doorgaans een selectieprocedure aan een benoeming vooraf. Klager mocht niet verwachten dat een dergelijke procedure, die gericht is op het vinden van een geschikte kandidaat voor het vervullen van een bepaalde functie, zou worden overgeslagen met als enkel doel om de wens van klager om bevorderd te worden te vervullen. De Regering zou zich in dat geval schuldig maken aan willekeur en zou daarmee klager bevoordelen ten opzichte van andere ambtenaren.
4.1.
Daargelaten dat verweerder ingevolge het bepaalde in artikel 49, derde lid, van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht bevoegd is om ambtenaren met andere ambtelijke werkzaamheden te belasten, waardoor het opleggen van een algemeen verbod op waarneming van functies binnen de strafgevangenis niet mogelijk is, heeft klager niet toegelicht welk belang hij heeft bij het door hem verzochte bevel om alle vacatures binnen de strafgevangenis binnen drie maanden open te stellen. Bovendien biedt de Regeling Ambtenarenrechtspraak 1951 geen grond voor het opleggen van de daarbij door klager verzochte dwangsom.
4.2.
De conclusie van het voorgaande is dat het bestreden besluit voor het overige in stand kan blijven.
5. In het licht van hetgeen hiervoor is overwogen ziet het Gerecht geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

Het Gerecht in Ambtenarenzaken:
  • verklaarthet bezwaar
    gegrond;
  • verklaarthet bestreden besluit van 4 juli 2011
    nietig;
  • verklaartde nietigheid van het bestreden besluit
    voor gedekt.
Aldus gedaan door mr. N.M. Martinez, rechter in ambtenarenzaken, en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2019 in tegenwoordigheid van mr. S.N. Aswani, griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor beide partijen binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger of gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest, en in alle andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending van de uitspraak of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, hoger beroep open op de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken. Zie titel IV hoofdstuk 1 van de RAr.