ECLI:NL:OGAACMB:2019:66

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
27 juni 2019
Publicatiedatum
8 juli 2019
Zaaknummer
GAZ CUR201803581
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • N.M. Martinez
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een bestreden besluit inzake de rechtspositie van een ambtenaar en de waarneming van een functie

In deze zaak heeft klaagster, een ambtenaar werkzaam bij het Ministerie van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn (SOAW) in Curaçao, verzocht om herziening van haar rechtspositie. Klaagster heeft verzocht om benoeming in de functie van Adviseur Consulent-D met terugwerkende kracht tot 1 januari 2012, omdat zij deze functie meer dan drie jaar onafgebroken zou hebben waargenomen. Verweerster, de Regering van Curaçao, heeft dit verzoek afgewezen met een landsbesluit van 2 oktober 2018, waarop klaagster bezwaar heeft gemaakt. Het bezwaar is behandeld tijdens een zitting op 13 mei 2019, waarbij klaagster werd bijgestaan door haar advocaat, mr. B.L. Lie-Atjam, en verweerster werd vertegenwoordigd door haar gemachtigden, mr. S.X.T. Hato en mr. J.G. Ricardo.

Het Gerecht in Ambtenarenzaken heeft vastgesteld dat verweerster onvoldoende inzicht heeft in de precieze inhoud van de reguliere werkzaamheden van klaagster en de taken die haar in het kader van de waarneming zijn opgedragen. Het Gerecht concludeert dat de afwijzing van het verzoek door verweerster onvoldoende is gemotiveerd. Klaagster heeft gesteld dat zij vanaf 10 oktober 2010 in de functie van Medewerker Management Ondersteuning-D is benoemd en dat zij vanaf 1 september 2014 de functie van Adviseur Consulent-D heeft waargenomen. Verweerster heeft echter niet kunnen aantonen dat klaagster niet langer dan drie jaar deze taken heeft uitgevoerd.

Het Gerecht heeft het bestreden besluit vernietigd en geoordeeld dat verweerster een vergoeding van NAf 1.400,- aan klaagster moet betalen als bijdrage in haar kosten van juridische bijstand. De uitspraak is gedaan door mr. N.M. Martinez en openbaar uitgesproken op 27 juni 2019. Tegen deze uitspraak staat voor beide partijen binnen dertig dagen hoger beroep open bij de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken.

Uitspraak

GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN CURAÇAO

Uitspraak
in de zaak van:

[klaagster],

wonende in Curaçao,
klaagster,
gemachtigde: mr. B.L. Lie-Atjam, advocaat,
tegen

de Regering van Curaçao,

verweerster,
gemachtigden: mr. S.X.T. Hato, advocaat, en mr. J.G. Ricardo, werkzaam bij verweerster.

Procesverloop

Bij brief van 11 april 2018 heeft klaagster verzocht om haar rechtspositie te herzien en haar met ingang van 1 januari 2012 te benoemen in de functie van Adviseur Consulent-D met de bijbehorende bezoldigingsschaal (het verzoek).
Bij landsbesluit van 2 oktober 2018 heeft verweerster het verzoek van klaagster afgewezen (het bestreden besluit).
Klaagster heeft daartegen bezwaar gemaakt en dit vervolgens aangevuld.
Verweerster heeft een contramemorie ingediend.
Het bezwaar is behandeld ter zitting van het Gerecht op 13 mei 2019. Klaagster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerster werd vertegenwoordigd door haar gemachtigden voornoemd, vergezeld door V.H. Monk (Monk), Sector Directeur Sociale Ontwikkeling bij het Ministerie van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn (SOAW).

Overwegingen

1.1
Klaagster is met ingang van 10 oktober 2010 benoemd in de functie van Medewerker Management Ondersteuning-D bij het Ministerie van SOAW.
1.2
Bij landsbesluit van 13 april 2017 is klaagster vanaf 1 september 2014 belast met de waarneming van de functie van Adviseur/Consulent-D bij het Ministerie SOAW, Sector Sociale Ontwikkeling (het waarnemingsbesluit).
1.3
Bij ministeriële beschikking van 19 april 2017 is aan klaagster vanaf 1 september 2014 een waarnemingstoelage toegekend.
1.4
Bij ministeriële beschikking van 26 september 2017 is de toegekende waarnemingstoelage met ingang van 1 mei 2017 stopgezet.
2.1
Het verzoek strekt tot benoeming van klaagster in de functie van Adviseur Consulent-D bij het Ministerie SOAW met ingang van 1 januari 2012. Klaagster stelt, kort gezegd, dat zij deze functie meer dan drie jaren onafgebroken heeft waargenomen.
2.2
Verweerster heeft bij het bestreden besluit het verzoek afgewezen omdat, kort gezegd, geen sprake zou zijn van een onafgebroken waarneming van drie jaren.
3.1
Dat klaagster vanaf december 2011 tot 1 september 2014 de functie van Adviseur Consulent-D heeft waargenomen is niet aannemelijk geworden, niet in de laatste plaats omdat geen sprake is van een op grond van een besluit van het bevoegd gezag, verweerster dus, aan klaagster opgedragen waarneming. Als aanvangsdatum voor de waarneming zal het Gerecht daarom uitgaan van de in het waarnemingsbesluit vastgelegde begindatum, zijnde 1 september 2014.
3.2
Niet in geschil is dat het waarnemingsbesluit thans nog steeds van kracht is, zodat formeel nog sprake is van een door het bevoegd gezag opgedragen waarneming. Ter zitting heeft klaagster toegelicht dat ook feitelijk nog steeds sprake is van een waarneming. Zij heeft verklaard dat de inhoud van haar werkzaamheden vanaf de aanvang van de waarneming tot heden, behalve voor wat betreft het adviseren aan Monk over beleidskwesties niet is gewijzigd. Klaagster meent dus dat zij alleen van laatstgenoemde taak is ontlast, maar dat haar werkzaamheden verder niet zijn veranderd.
3.3
Verweerster heeft, voor zover hier van belang, aangevoerd dat de direct leidinggevende van klaagster, het bij SOAW als Hoofd Bedrijfsvoering werkzame [Hoofd Bedrijfsvoering] ([Hoofd]), en Monk in 2017 met klaagster hebben gesproken en aan haar hebben meegedeeld dat zij niet meer belast was met voormelde waarneming. Op de vraag van het Gerecht of klaagster na de beëindiging van de waarnemingstoelage in mei 2017 werd ontlast van de taken die zij uitvoerde in het kader van de waarneming, reageerde verweerster als volgt. Klaagster vervulde haar werkzaamheden, ook de door haar waargenomen taken, met een hoge mate van vrijheid en zelfstandigheid. Die ruimte kreeg zij mede omdat zij een opleiding volgde. Vanaf februari 2018 werd het klaagster toegestaan om werkzaamheden ten behoeve van het Openbaar Ministerie (het OM) uit te voeren. Doordat het OM een werkruimte aan klaagster ter beschikking heeft gesteld, wist Hoofd niet wanneer klaagster in het gebouw van het OM aan het werk was en wanneer zij afwezig was. Klaagster was in ieder geval vanaf februari 2018 heel vaak niet aanwezig op haar werkplek bij SOAW.
3.4
Uit het voorgaande leidt het Gerecht af dat verweerster onvoldoende zicht heeft op wat de precieze inhoud is van de reguliere werkzaamheden van klaagster en de haar in het kader van de waarneming opgedragen taken. Ook heeft verweerster niet duidelijk kunnen maken welke de taken zijn die klaagster in het kader van de waarneming behoorde te doen en heeft verweerster evenmin kunnen toelichten wanneer klaagster is gestopt met de uitvoering van die taken. Daarom is het Gerecht van oordeel dat verweerster de afwijzing van het verzoek onvoldoende heeft gemotiveerd in het bestreden besluit en heeft zij ter zitting onvoldoende betwist dat klaagster de taken waarmee zij is belast in het kader van de waarneming niet langer dan drie jaar heeft uitgevoerd. Dat brengt met zich dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven.
4. Op grond van het voorgaande behoeft hetgeen partijen voor het overige hebben aangevoerd geen bespreking.
5. Het Gerecht zal bepalen dat verweerster ten laste van de landskas een vergoeding aan klaagster zal betalen als bijdrage in haar kosten van juridische bijstand. De vergoeding bepaalt het Gerecht naar analogie van het Besluit proceskosten bestuursrecht op NAf 1.400,- (1 punt voor indiening van het bezwaarschrift en 1 punt voor de verschijning ter zitting, à NAf 700,- per punt).

Beslissing

Het Gerecht in Ambtenarenzaken:

verklaarthet bezwaar
gegrond;

vernietigthet bestreden besluit van 2 oktober 2018;

bepaaltdat verweerster ten laste van de landskas NAf 1.400,- aan klaagster dient te betalen als bijdrage in haar kosten van juridische bijstand.
Aldus gedaan door mr. N.M. Martinez, rechter in ambtenarenzaken, en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2019 in tegenwoordigheid van mr. S.N. Aswani, griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor beide partijen binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger of gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest, en in alle andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending van de uitspraak of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, hoger beroep open op de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken. Zie titel IV hoofdstuk 1 van de RAr.