ECLI:NL:OGAACMB:2019:65

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
1 juli 2019
Publicatiedatum
5 juli 2019
Zaaknummer
AUA201803129
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen stopzetting van toelage hondengeleider

In deze zaak heeft klaagster bezwaar gemaakt tegen de Ministeriële Beschikking van 27 augustus 2018, waarbij haar toelage als hondengeleider met ingang van 1 januari 2012 werd stopgezet. Klaagster heeft gesteld dat zij na januari 2012 nog steeds diverse diensthonden heeft verzorgd en getraind, wat door verweerder niet is weersproken. Het gerecht heeft de zaak behandeld op 1 april 2019, waarbij klaagster in persoon en de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie vertegenwoordigd door mr. M.P. Jansen, aanwezig waren. Klaagster heeft bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat zij van augustus 2011 tot mei 2019 verantwoordelijk was voor de zorg en training van verschillende diensthonden.

Het gerecht heeft vastgesteld dat klaagster haar bezwaarschrift tijdig heeft ingediend, omdat zij de bestreden beschikking pas op 18 september 2018 heeft ontvangen. De rechter heeft geoordeeld dat de bestreden beschikking niet op goede gronden is genomen, aangezien klaagster na januari 2012 nog steeds actief was in de verzorging en training van diensthonden. De rechter heeft het bezwaar gegrond verklaard en de Ministeriële Beschikking van 27 augustus 2018 vernietigd. De uitspraak is gedaan op 1 juli 2019 door mr. N.K. Engelbrecht, ambtenarenrechter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Uitspraak van 1 juli 2019
GAZA nr. AUA201803129

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar van:

[klaagster],

wonend in Aruba,
KLAAGSTER,
procederend in persoon,
tegen:

de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. M.P. Jansen (DWJZ).
1.
PROCESVERLOOP
Bij Ministeriële Beschikking van 27 augustus 2018 (de bestreden beschikking) heeft verweerder de aan klaagster, bij Ministeriële Beschikking van 11 september 2012, toegekende toelage verbonden aan de functie van hondengeleider, met ingang van 1 januari 2012 stopgezet. Onder II is besloten dat “de belasting van de begroting van diverse justitie diensten voor de verzorging en training van de honden gedurende de periode van 1 januari 2012 tot 1 september 2015 door de Directie Financiën [zal] geschieden.”
Op 3 oktober 2018 heeft klaagster daartegen bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 april 2019, alwaar zijn verschenen klaagster in persoon en verweerder bij zijn gemachtigde voornoemd.
Op 23 april 2019 heeft klaagster een akte ingediend, inhoudende de namen van de diverse diensthonden die zij vanaf augustus 2011 tot mei 2019 heeft verzorgd.
Uitspraak is bepaald op heden.
OVERWEGINGEN
Ontvankelijkheid
1. Ingevolge artikel 41, lid 1, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna de La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken.
Ingevolge het derde lid van dit artikel wordt hij die bezwaar inbrengt na de hiervoor bepaalde termijn, niet op grond daarvan niet ontvankelijk verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking, handeling of weigering redelijkerwijs heeft kunnen kennis dragen.
2. Klaagster heeft haar bezwaarschrift na de in artikel 41, eerste lid, van de La bepaalde uiterlijke indieningsdatum ingediend. Zij heeft echter onweersproken gesteld de bestreden beschikking eerst op 18 september 2018 te hebben ontvangen. Dit betekent dat het bezwaar is ingediend binnen de in artikel 41, derde lid, van de La gestelde termijn. Klaagster is ontvankelijk in haar bezwaar.
De standpunten van partijen
3. Klaagster kan zich niet verenigen met de bestreden beschikking en heeft zich op het standpunt gesteld dat zij vanaf augustus 2011 tot 1 mei 2014 steeds de complete zorg had over diverse diensthonden van het Korps Politie Aruba (KPA). Daarna heeft ze ten behoeve van andere diensten ook diensthonden verzorgd. Verder heeft zij aangevoerd dat zij die honden heeft getraind, dat zij les gaf aan de hondengeleiders, dat zij pakwerk deed en als keurmeester examens afnam van de diverse hondenbrigades. Vanaf 1 mei 2014 tot april 2015 is inderdaad ten onrechte de toelage wat betreft de hondenbrigade KPA uitbetaald, omdat zij vanaf 1 mei 2014 geen diensthonden voor het KPA meer verzorgde. Volgens klaagster heeft zij de volgende diensthonden verzorgd en getraind:
1. hond 1]” ten behoeve van het KPA in de periode van 1 augustus 2011 tot 2012;
2. “[ hond 2]” ten behoeve van het KPA in de periode van 18 januari 2012 tot 1 mei 2012;
3. “[ hond 3]” ten behoeve van het KPA in de periode van 16 mei 2012 tot 1 mei 2014;
4. “[ hond 4]” en “[hond 5]” ten behoeve van de Douane in de periode van 4 januari 2016 tot 1 februari 2016;
5. “[ hond 6]” ten behoeve van het KIA vanaf 10 mei 2016 tot heden;
6. “[ hond 7]” ten behoeve van het KIA vanaf 21 februari 2018 tot heden.
4. Aan de bestreden beschikking is ten gr
ondslag gelegd dat klaagster vanaf 1 januari 2012 geen lid meer is van de Honden Unit bij het Korps Politie Aruba (KPA), zodat zij vanaf die datum niet meer in aanmerking komt voor de hondengeleider toelage. Voorts is in de bestreden beschikking overwogen dat klaagster vanaf 1 januari 2012 tot 1 april 2015 onterecht de toelage heeft ontvangen en dat de teveel ontvangen toelage zal worden teruggevorderd.
Het geschil
5. Ter beoordeling ligt voor de vraag of verweerder op goede gronden tot de bestreden beschikking is gekomen. Bij de beoordeling neemt het gerecht het volgende in aanmerking.
De feiten
6.1
Bij Ministeriële Beschikking van 11 september 2012 van de Minister van Justitie en Onderwijs is aan klaagster met ingang van 1 augustus 2011 een maandelijkse toelage toegekend van Afl. 625,- per maand voor haar werkzaamheden als hondengeleider (voor het verzorgen van één hond), en een maandelijkse waarnemingstoelage naar reden van Afl. 625,- (voor het tijdelijk bezitten van een tweede hond).
6.2
Bij brief van 9 april 2015 heeft de Korpschef de Departamento Recurso Humano (DRH) bericht dat klaagster met ingang van 1 april 2015 is overgeplaatst naar het Orthopedagogisch Centrum en dat zij vanaf 1 januari 2012 niet meer over een hond beschikt. Bij brief van 5 januari 2015 heeft de Korpschef herhaald dat klaagster van 1 augustus 2011 tot 1 januari 2012 bij het KPA de zorg had over een hond, en dat voor het uitbetalen van de toelage aan klaagster over de periode waarin zij diverse honden voor Justitie heeft getraind en verzorgd, dus na 1 januari 2012, de begroting van de desbetreffende diensten dient te worden aangewend en niet die van het KPA.
De relevante wettelijke bepalingen
7. Ingevolge artikel 25 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (hierna: Lma) kan de betrokken minister aan de ambtenaar, aan wie zodanige eisen gesteld worden dat zijn positie of taak een bijzonder karakter draagt, een in ieder bijzonder geval vast te stellen toelage toekennen, van ten hoogste vijfentwintig ten honderd van de genoten bezoldiging.
7.1
Het gerecht stelt voorop dat de bevoegdheid van verweerder om ambtenaren al dan niet een toelage ex artikel 25 van de Lma toe te kennen discretionair van karakter is. Dit brengt met zich mee dat het gebruik van die bevoegdheid door het gerecht slechts terughoudend kan worden getoetst. Bij die toetsing dient het gerecht te beoordelen of verweerder na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot de bestreden beschikking heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met enige rechtsregel of met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
De beoordeling
8. Uit de Ministeriële Beschikking van 11 september 2012 kan worden afgeleid dat de overheid aan hondengeleiders, een toelage toekent op grond van artikel 25 van de Lma, naar reden van Afl. 625,- per maand per hond. Aangenomen dient te worden dat deze toelage mede een vergoeding inhoudt om de hond te kunnen verzorgen.
9. Uit de door klaagster overgelegde stukken is gebleken dat op 19 januari 2012 aan haar een certificaat politie-surveillancehond is afgegeven voor de hond “[hond 2]”, en dat zij gedurende de jaren 2012 tot mei 2014 diverse trainingen heeft gegeven met de politie-diensthonden “[hond 2]” en “[hond 3]”.
10. Nu verweerder niet heeft weersproken dat klaagster na januari 2012 nog (diverse) diensthonden heeft verzorgd en getraind, is de bestreden beschikking niet op goede gronden genomen. Het bezwaar van klaagster is dan ook gegrond en de bestreden beschikking zal worden vernietigd.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar gegrond;
vernietigt de Ministeriële Beschikking van verweerder van 27 augustus 2018, met nummer No. DRH 1863/18.
Deze uitspraak is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 1 juli 2019 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.