In deze zaak gaat het om het bezwaar van klager, de Gouverneur van Aruba, tegen een landsbesluit van 2 mei 2017, waarin werd besloten om klager met ingang van 1 mei 2017 te bevorderen in de functie van gevangenisinrichtingswerker. Klager heeft bezwaar gemaakt tegen de ingangsdatum van deze bevordering, omdat hij van mening is dat hij al eerder, namelijk per 1 april 2016, bevorderd had moeten worden. Klager stelt dat het niet zijn schuld is dat de vereiste opleiding niet eerder is aangeboden en dat verweerder in strijd handelt met verschillende beginselen van behoorlijk bestuur.
Het gerecht heeft vastgesteld dat klager op 1 april 2014 naar schaal 3 was bevorderd en op 1 april 2017 het diploma VO-I heeft behaald. Het gerecht oordeelt dat klager per 1 mei 2017 voldoet aan de vereisten voor bevordering, maar dat er geen goede gronden zijn voor een eerdere bevordering. De bevoegdheid van verweerder om ambtenaren te bevorderen is discretionair, en het gerecht kan deze beslissing slechts terughoudend toetsen. Het gerecht concludeert dat de beslissing van verweerder om klager met ingang van 1 mei 2017 te bevorderen rechtmatig is.
De uitspraak van het gerecht is gedaan op 1 juli 2019, waarbij het bezwaar van klager ongegrond is verklaard. Klager kan tegen deze uitspraak in hoger beroep gaan bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken, met inachtneming van de gestelde termijnen.