ECLI:NL:OGAACMB:2019:62

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
1 juli 2019
Publicatiedatum
5 juli 2019
Zaaknummer
AUA201802182
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevordering adjunct-commies 1ste klasse en afwijzing verzoek

In deze zaak heeft klaagster, de Gouverneur van Aruba, bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar verzoek om bevordering naar de rang van adjunct-commies 1ste klasse met ingang van 1 maart 2017. De afwijzing is gedaan door verweerder, die heeft gesteld dat klaagster niet voldoet aan de vereisten voor bevordering. Klaagster is sinds 1 november 2004 werkzaam als hoofdklerk en heeft in 2015 de rang van adjunct-commies behaald. De bestreden beschikking van 12 juni 2018 heeft het verzoek van klaagster afgewezen, omdat zij volgens verweerder niet eerder dan per 1 maart 2019 in aanmerking zou kunnen komen voor de gevraagde bevordering. Het gerecht heeft de zaak op 11 maart 2019 behandeld en op 1 juli 2019 uitspraak gedaan.

Het gerecht heeft vastgesteld dat het bezwaar ontvankelijk is, omdat klaagster tijdig bezwaar heeft gemaakt. De rechter heeft overwogen dat bevordering geen recht is, maar een discretionaire bevoegdheid van het bevoegde gezag. De rechter heeft de afwijzing van het verzoek van klaagster beoordeeld aan de hand van de relevante wetgeving, waaronder de Landsverordening ambtenarenrechtspraak en de Bezoldigingsregeling Aruba 1986. Het gerecht concludeert dat verweerder op goede gronden heeft besloten om het verzoek van klaagster af te wijzen, omdat zij niet voldoet aan de bevorderingsvereisten. Het bezwaar van klaagster is ongegrond verklaard.

Uitspraak

Uitspraak van 1 juli 2019
GAZA nr. AUA201802182

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar van:

[klaagster],

wonend in Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: mr. R.P. Lee,
tegen:

de Gouverneur van Aruba,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. C.L. Geerman (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 12 juni 2018, kenmerk DRH/795 geh (bestreden beschikking), heeft verweerder het verzoek van klaagster om met ingang van 1 maart 2017 bevorderd te worden naar de rang van adjunct-commies 1ste klasse, afgewezen.
Op 18 juli 2018 heeft klaagster daartegen bezwaar gemaakt.
Op 11 februari 2019 heeft verweerder een contra-memorie ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 maart 2019, alwaar zijn verschenen klaagster bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd, en verweerder vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde.
Uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Ontvankelijkheid
1. Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken. Het derde lid van dit artikel bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, die indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen.
Het gerecht gaat er op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van uit dat klaagster niet eerder dan op 18 juli 2018 van de bestreden beschikking kennis heeft kunnen nemen. Dit betekent dat het bezwaarschrift is ingediend binnen de termijn, gesteld in artikel 41, derde lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La). Het bezwaar is daarom ontvankelijk.
Feiten
2.1
Klaagster heeft sinds 1 november 2004 de rang van hoofdklerk.
2.2
Bij landsbesluit van 9 februari 2016 is klaagster met ingang van 17 februari 2015 ontheven uit de functie van medewerker algemene ondersteuning, is zij geplaatst in de functie van medewerker politiële bedrijfsvoering en is zij met ingang van 1 maart 2015 bevorderd naar de rang van adjunct-commies (schaal 6, dienstjaar 11).
2.3
Bij korpsmededeling, no. 42/2016, van 25 mei 2016 heeft de korpschef bekend gemaakt dat besloten is klaagster met ingang van 1 januari 2016 te plaatsen in de functie van chef politiële bedrijfsvoering.
2.4
Bij brief van 3 mei 2017 heeft klaagster verzocht om haar met ingang van 1 maart 2017 te bevorderen naar de rang van adjunct-commies 1ste klasse (schaal 7).
2.5
Bij bestreden beslissing van 12 juni 2018 heeft verweerder het verzoek van klaagster van 3 mei 2017 afgewezen.
Standpunten van partijen
3.1
Klaagster kan zich niet verenigen met de afwijzing van haar bevorderingsverzoek en voert hiertoe - kort samengevat - aan dat verweerder het bevorderingsverzoek van klaagster verkeerd heeft getoetst, nu klaagster de functie van chef politiële bedrijfsvoering bekleedt en niet de functie van medewerker politiële bedrijfsvoering.
3.2
Aan de bestreden beschikking heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de functie van medewerker politiële bedrijfsvoering maximaal op het niveau van schaal 6 is gewaardeerd en dat klaagster met ingang van 1 maart 2015 de maximale waardering van de functie heeft bereikt. Hierdoor is klaagster verzoek om naar de rang van adjunct-commies 1ste klasse niet voor inwilliging vatbaar.
Het wettelijk kader
4. Ingevolge artikel 13, eerst lid van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (hierna: Lma) geschieden aanstelling en bevordering, voor zover daaromtrent regelen zijn vastgesteld, overeenkomstig deze regelen.
Ingevolge artikel 4, tweede lid van de Bezoldigingsregeling Aruba 1986 (hierna: BRA), dient de ambtenaar om in aanmerking te kunnen komen voor een bevordering, aan de voor de desbetreffende betrekking bedoelde eisen te voldoen en voorts voor de vervulling van die betrekking geschikt en bekwaam te worden geacht.
Bijlage B van de BRA bevat onder meer de volgende bevorderingsvereisten voor de rang van adjunct-commies 1ste klasse (schaal 7):
a. (…).;
b. bevordering op grond van de door de betrokkene beklede functie, welke een waardering op het niveau van adjunct-commies 1ste klasse rechtvaardigt en voorts met dien verstande dat de betrokkene reeds ten minste twee jaar dienst in de rang van adjunct-commies moet hebben volbracht;
c. vacature; of
d. (…).;
e. bevordering op grond van de door de betrokkene beklede functie, welke een waardering op het niveau van adjunct-commies 1ste klasse rechtvaardigt en voorts met dien verstande dat de betrokkene reeds ten minste vier jaar dienst in de rang van adjunct-commies moet hebben volbracht;
f. vacature; (…).
De beoordeling
5. Ter beoordeling ligt voor de vraag of verweerder op goede gronden heeft besloten om het verzoek van klaagster om met ingang van 1 maart 2017 naar de rang van adjunct-commies 1ste klasse te worden bevorderd, te weigeren.
Bij de beoordeling stelt het gerecht voorop dat bevordering geen recht van de betrokken ambtenaar is noch een automatisme, doch een discretionaire bevoegdheid van het bevoegde gezag. Dit betekent dat het gebruik van die bevoegdheid door het gerecht slechts terughoudend kan worden getoetst. Bij die toetsing dient het gerecht te beoordelen of verweerder na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot de bestreden beschikking heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met enige rechtsregel of met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
6.1
Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat het betreffende bevorderingsvereiste e in Bijlage B van de BRA (zie onder 4) aan de gevraagde bevordering van klaagster in de weg staat.
6.2
Het gerecht oordeelt dat dit standpunt juist is. Klaagster is per 1 maart 2015 bevorderd naar de rang van adjunct-commies (zie 2.2). Uit genoemde vereiste e volgt dat zij niet eerder dan per 1 maart 2019 in aanmerking zou kunnen komen voor bevordering naar de rang van adjunct-commies 1ste klasse. Reeds hierom heeft verweerder het verzoek van klaagster om bevordering met ingang van 1 maart 2017 terecht afgewezen. Het gerecht merkt op dat ook niet is gebleken dat klaagster voldoet aan het bevorderingsvereiste b in Bijlage B van de BRA.
6.3
Bij beoordeling van een eventueel toekomstig verzoek van klaagster om bevordering per 1 maart 2019 of per latere datum kan aan de orde komen of aan de overige vereisten wordt voldaan. In het kader van deze zaak zal het gerecht zich hierover niet uitspreken.
7. Gelet op het voorgaande dient het bezwaar ongegrond te worden verklaard.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 1 juli 2019 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.