ECLI:NL:OGAACMB:2019:59

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
24 juni 2019
Publicatiedatum
25 juni 2019
Zaaknummer
AUA201901723, AUA201901871 en AUA201902058
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van bestreden beschikkingen in ambtenarenzaak betreffende de functie van directeur van de Directie Volksgezondheid

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba zich gebogen over de vraag of de verweerder in redelijkheid gebruik mocht maken van zijn bevoegdheid om verzoeker andere werkzaamheden op te dragen. Verzoeker, die sinds oktober 2016 de functie van directeur van de Directie Volksgezondheid bekleedde, had op 20 mei 2019 een uitspraak gekregen die hem met onmiddellijke ingang toeliet tot zijn reguliere werkzaamheden. Echter, op 21 mei 2019 werd verzoeker opgedragen om tijdelijk de functie van beleidsmedewerker bij het Bureau Ondersteuning Verslavingszorg uit te voeren voor een periode van twaalf weken. Dit leidde tot bezwaar van verzoeker, die stelde dat de werkgever onvoldoende inspanningen had geleverd om de eerdere uitspraak uit te voeren en dat er geen dringende redenen waren om hem andere werkzaamheden op te dragen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de verweerder zich onvoldoende had ingespannen om de uitspraak van 20 mei 2019 uit te voeren. Er was geen bewijs dat verweerder contact had opgenomen met verzoeker of zijn gemachtigde om de overdracht van werkzaamheden te bespreken, noch dat het personeel was voorbereid op de terugkeer van verzoeker. De voorzieningenrechter concludeerde dat de bestreden beschikking I een redelijke kans van slagen had en dat de bestreden beschikkingen II en III onlosmakelijk verbonden waren met de eerste. Daarom werden alle drie de bestreden beschikkingen geschorst.

De uitspraak werd gedaan op 24 juni 2019 door mr. M. Soffers, rechter in ambtenarenzaken, en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Uitspraak van 24 juni 2019
Gaza nr. AUA201901723
Gaza nr. AUA201901871
Gaza nr. AUA201902058

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek tot het treffen van een beslissing bij voorraad als bedoeld in
artikel 94 van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[verzoeker],

wonende te Aruba,
VERZOEKER,
gemachtigden: de advocaten mrs. D.G. Kock en E.M.J. Cafarzuza,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN TOERISME, VOLKSGEZONDHEID EN SPORT,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: de advocaat mr. C.B.A. Coffie.

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 21 mei 2019 no. MTVS-1130/19 (de bestreden beschikking I) heeft verweerder aan verzoeker opgedragen om met onmiddellijke ingang de functie van beleidsmedewerker bij het Bureau Ondersteuning Verslavingszorg uit te voeren voor een periode van twaalf weken.
Tegen de bestreden beschikking I heeft klager op 23 mei 2019 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Bij verzoekschrift van 23 mei 2019 heeft verzoeker gevraagd om een beslissing bij voorraad als bedoeld in artikel 94 van de La. Dit verzoek is geregistreerd als AUA201901723.
Bij beschikking van 22 mei 2019 no. MTVS-1145/19 (de bestreden beschikking II) heeft verweerder aan verzoeker medegedeeld dat hij geen tekenbevoegdheid Directie Volksgezondheid (DVG) meer heeft.
Tegen de bestreden beschikking II heeft klager op 27 mei 2019 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Bij verzoekschrift van 27 mei 2019 heeft verzoeker gevraagd om een beslissing bij voorraad als bedoeld in artikel 94 van de La. Dit verzoek is geregistreerd als AUA201901871.
Bij beschikking van 24 mei 2019 no. MTVS-1182/19 (de bestreden beschikking III) heeft verweerder verzoeker met onmiddellijke ingang voor zes weken de toegang ontzegd tot alle dienstlokalen, -gebouwen en –terreinen, kantoorruimtes en voertuigen in gebruik bij/door de DVG.
Tegen de bestreden beschikking III heeft klager op 27 mei 2019 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Bij verzoekschrift van 27 mei 2019 heeft verzoeker gevraagd om een beslissing bij voorraad als bedoeld in artikel 94 van de La. Dit verzoek is geregistreerd als AUA201902058.
Verweerder heeft op 5 juni 2019 een contra-memorie en stukken ingediend.
De verzoekschriften zijn op 10 juni 2019 behandeld in raadkamer, waar verzoeker in persoon en bijgestaan door zijn gemachtigden is verschenen en verweerder bij zijn gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 94, eerste lid, van de La kan een ambtenaar bij een met redenen omkleed verzoekschrift aan het gerecht in ambtenarenzaken een beslissing bij voorraad vragen in alle gevallen waarin een bezwaarschrift op grond van deze landsverordening kan worden ingediend, doch waarin ter voorkoming van onevenredig nadeel voor de ambtenaar, een onverwijlde voorziening wenselijk is.
1.2
Voor zover de toetsing aan het in artikel 94 van de La neergelegde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van de rechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend in de bodemprocedure.
1.3
Een verzoek om voorlopige voorziening kan worden toegewezen als redelijkerwijs kan worden betwijfeld of de bestreden beschikking in de bodemprocedure in stand zal blijven.
1.4
Ingevolge artikel 52, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) is de ambtenaar verplicht zo nodig tijdelijk andere ambtelijke werkzaamheden te verrichten dan die welke hij gewoonlijk verricht.
Ingevolge het derde lid worden de in het eerste lid bedoelde werkzaamheden de ambtenaar opgedragen door of namens de betrokken minister.
Feiten
2.1
Voor een uitgebreide beschrijving van de feiten verwijst de voorzieningenrechter naar de uitspraak van 20 mei 2019, zaaknummer AUA201901249. Hieronder zullen de feiten worden opgenomen die van direct belang zijn voor de beoordeling in de voorliggende zaken.
2.2
Vanaf oktober 2016 bekleedde verzoeker de functie van directeur van DVG.
2.3
Bij beschikking van 6 juli 2018 heeft verweerder verzoeker opgedragen om conform artikel 52 van de Lma voor de duur van twaalf weken werkzaamheden te verrichten als beleidsadviseur/beleidsmedewerker in plaats van als directeur van DVG.
2.4
Bij drie beschikkingen heeft verweerder de aldus opgedragen werkzaamheden met een periode van twaalf weken verlengd, laatstelijk bij beschikking van 15 maart 2019.
2.5
Bij uitspraak van 20 mei 2019 heeft de voorzieningenrechter de beschikking van 15 maart 2019 geschorst en gelast dat verzoeker met onmiddellijke ingang wordt toegelaten tot de DVG om zijn reguliere werkzaamheden als directeur uit te voeren. De voorzieningenrechter overweegt onder meer: “
Met verzoeker is de voorzieningenrechter van oordeel dat het opdragen van andere werkzaamheden op grond van artikel 52 van de Lma een tijdelijk karakter dient te hebben en niet telkenmale verlengd kan worden” en “Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is de derde verlenging onrechtmatig. Van een dringend belang om verzoeker niet meer toe te laten tot zijn reguliere werkzaamheden is niet gebleken. Dit leidt tot de conclusie dat ernstig moet worden betwijfeld of de bestreden beslissing in de bodemprocedure in stand kan blijven”.
Beoordeling
4.1
Verweerder heeft verzoeker op 21 mei 2019 opgedragen met onmiddellijke ingang de functie van beleidsmedewerker bij het Bureau Ondersteuning Verslavingszorg uit te voeren voor de duur van 12 weken ter voorbereiding van de definitieve ontheffing en overplaatsing van verzoeker. Verweerder heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat verzoekers handelingen voor bezorgdheid en onrust onder het personeel binnen de dienst hebben gezorgd, hetgeen het gebrek aan vertrouwen van verweerder in verzoeker als directeur heeft bevestigd. Verzoeker is, volgens verweerder, naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter op 21 mei 2019 verschenen bij de Directie Volksgezondheid en heeft het Managementteam geïnformeerd dat hij de directeur is en niet samen met het Managementteam zal werken. Verzoeker zou onbevoegdelijk hebben medegedeeld dat het Managementteam is opgeheven.
4.2
De voorzieningenrechter ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder in redelijkheid gebruik mocht maken van zijn bevoegdheid verzoeker andere werkzaamheden op te dragen. De voorzieningenrechter overweegt daartoe als volgt. De uitspraak van 20 mei 2019 waarbij is gelast dat verzoeker met onmiddellijk ingang wordt toegelaten tot de Directie Volksgezondheid om zijn reguliere werkzaamheden als directeur uit te voeren, betekende voor beide partijen een inspanningsverplichting deze beslissing op ordentelijke wijze uit te voeren. Verzoeker heeft zich op 21 mei 2019 op zijn werkplek gemeld teneinde zijn werkzaamheden als directeur te hervatten. Niet is gebleken dat verweerder enige actie heeft ondernomen om de terugkeer van verzoeker op zijn werkplek in goede banen te leiden, hoewel dit wel op de weg van verweerder als werkgever had gelegen. Zo is gesteld noch gebleken dat verweerder na de uitspraak van de voorzieningenrechter met verzoeker of zijn gemachtigde contact heeft opgenomen om de overdracht en eventuele nadere invulling van verzoekers werkzaamheden als directeur te bespreken. Evenmin is gebleken of en op welke wijze verweerder het personeel, inclusief het Managementteam, heeft voorbereid op de terugkeer van verzoeker als directeur. Voor zover verzoeker zich op 21 mei 2019 ongelukkig heeft uitgelaten over het voortbestaan en de samenwerking met het Managementteam, had het op de weg van verweerder gelegen met verzoeker hierover in gesprek te treden. Verweerder heeft dit nagelaten en dezelfde dag verzoeker wederom andere werkzaamheden opgedragen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich onvoldoende ingespannen de uitspraak van de voorzieningenrechter uit te voeren. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder in redelijkheid geen gebruik kon maken van zijn bevoegdheid verzoeker andere werkzaamheden op te dragen.
5. Gelet op het voorgaande heeft het bezwaar tegen de bestreden beschikking I een redelijke kans van slagen, wat grond vormt voor schorsing van deze beschikking.
6. De bestreden beschikkingen II en III zijn onlosmakelijk met de bestreden beschikking I verbonden. De voorzieningenrechter ziet daarin aanleiding elk van de drie bestreden beschikkingen te schorsen.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
schorst de bestreden beschikkingen.
Deze beslissing is gegeven door mr. M. Soffers, rechter in ambtenarenzaken, en uitgesproken in raadkamer op 24 juni 2019, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.