ECLI:NL:OGAACMB:2019:53

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
17 juni 2019
Publicatiedatum
25 juni 2019
Zaaknummer
AUA201802625-Gaza
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de bevordering van een ambtenaar en de rechtsgeldigheid van het landsbesluit

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba geoordeeld over de rechtsgeldigheid van een landsbesluit waarbij klager, een ambtenaar, voor de periode van 1 juli 2011 tot 12 januari 2014 als non-actief werd aangemerkt. Klager had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, omdat hij van mening was dat hij recht had op bevordering naar de rang van referendaris in schaal 12 met ingang van 1 september 2011. Het gerecht constateerde dat verweerder, de Gouverneur van Aruba, in het bestreden landsbesluit niet had voldaan aan eerdere uitspraken van het gerecht en dat klager in die periode niet als non-actief kon worden aangemerkt. Klager had immers tot 1 juni 2012 wekelijks opleidingen verzorgd bij de Dienst Gevangeniswezen, wat zijn non-activiteit betwistte. Het gerecht oordeelde dat het bestreden landsbesluit ondeugdelijk gemotiveerd was en verklaarde het bezwaar van klager gegrond. Verweerder werd opgedragen om binnen drie maanden opnieuw te beslissen op het verzoek van klager om bevordering naar schaal 12 met terugwerkende kracht naar 1 september 2011. De proceskosten werden begroot op Afl. 1000,- aan gemachtigdensalaris.

Uitspraak

Uitspraak van 17 juni 2019
Zaaknummer AUA201802625-Gaza

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van
de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[klager],

wonend in Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: de advocaat mr. A.J. Swaen,
gericht tegen:

de Gouverneur van Aruba,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: dhr. A. Lumenier (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij Landsbesluit van 29 oktober 2013 no. 53, DRH/1923-Geh, is klager met ingang van 1 november 2009 bevorderd naar de rang van referendaris 2de klasse (schaal 10, dienstjaar 3).
Hiertegen heeft klager bezwaar gemaakt.
Bij uitspraak van dit gerecht van 4 september 2017, zaaknummer GAZA 3406/2013, is het bezwaar gegrond verklaard en het Landsbesluit vernietigd. Daarbij is bepaald dat verweerder binnen drie maanden na dagtekening van de uitspraak, met inachtneming van de uitspraak, een nieuw Landsbesluit neemt inzake de ingangsdatum van klagers bevordering naar schaal 10 alsmede inzake zijn verzoek om bevordering naar schaal 12.
Bij Landsbesluit van 29 juni 2018 (hierna: het bestreden landsbesluit) is klager met ingang van 1 september 2009 bevorderd naar de rang van referendaris 2e klasse (schaal 10, dienstjaar 3), en met ingang van 1 april 2014 naar de rang van referendaris (schaal 12, dienstjaar 1).
Tegen dit landsbesluit heeft klager op 23 augustus 2018 bezwaar gemaakt, door indiening van een bezwaarschrift bij dit gerecht.
De zaak is behandeld ter zitting van 11 februari 2019, alwaar zijn verschenen partijen bij hun gemachtigden voornoemd.
Uitspraak is nader bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Ontvankelijkheid

1.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: de La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken. Het derde lid van voornoemd artikel van de La bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking heeft kunnen kennis dragen.
1.2
Klager heeft onweersproken gesteld dat hij het bestreden landsbesluit op 31 juli 2018 heeft ontvangen. Gelet hierop heeft klager zijn bezwaarschrift binnen de in artikel 41, derde lid, van de La bepaalde uiterlijke indieningsdatum ingediend en is hij derhalve ontvankelijk in zijn bezwaar.
Standpunten van partijen
2.1
Klager kan zich niet verenigen met de ingangsdatum van de bevordering naar de rang van referendaris in schaal 12 en heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder in het bestreden landsbesluit niet heeft voldaan aan de uitspraak van dit gerecht van 4 september 2017 en heeft volhard in zijn standpunt dat klager “in de periode van 1 juli 2011 tot 12 januari 2014 geen of zelden werkzaamheden heeft uitgevoerd.” In diverse uitspraken is al geoordeeld dat het klager niet kan worden tegengeworpen dat hij in deze periode weinig feitelijke werkzaamheden heeft verricht, zodat verweerder dit niet als argument kan gebruiken om klager tegen een latere datum te bevorderen. Aldus klager. Klager meent dat hij met ingang van 1 september 2011 dient te worden bevorderd naar schaal 12 en verzoekt vernietiging van het bestreden landsbesluit voor zover het betreft de ingangsdatum van de bevordering naar schaal 12, met bepaling dat hij met ingang van 1 september 2011 wordt bevorderd naar die schaal.
2.2
Aan de bestreden ingangsdatum van 1 april 2014 voor de bevordering naar schaal 12, heeft verweerder ten grondslag gelegd dat dat klager niet voldoet aan het vereiste van een positieve beoordeling noch aan het anciënniteitsvereiste, nu hij in de periode van 1 juli 2011 tot 12 januari 2014 non-actief was en geen of zelden werkzaamheden heeft uitgevoerd, zodat zijn functioneren over die periode niet kan worden beoordeeld.
Feiten
3. Het gerecht gaat uit van de volgende feiten.
3.1
Bij Landsbesluit van 5 januari 2009 is klager met ingang van 1 mei 2005 benoemd in de rang van adjunct-commies 1ste klasse (schaal 7) en met ingang van 1 juli 2007 ingeschaald in de rang van adjunct-referendaris (schaal 9).
3.2
Bij brief van 4 juni 2012 heeft klager verzocht om hem met ingang van 1 juli 2009 te bevorderen naar de rang van adjunct-referendaris (schaal 10) en met ingang van 1 juli 2011 naar de rang van referendaris (schaal 12).
3.3
Bij Landsbesluit van 29 oktober 2013 is klager met ingang van 1 november 2009 bevorderd naar de rang van referendaris 2e klasse (schaal 10).
3.4
Bij uitspraak van dit gerecht van 4 september 2017 is het Landsbesluit van 29 oktober 2013 vernietigd. Deze uitspraak is in kracht van gewijsde.
Inhoudelijk
4. Ter beoordeling ligt voor de vraag of verweerder op goede gronden heeft besloten om klager met ingang van 1 april 2014 naar schaal 12 te bevorderen.
Bij de beantwoording van deze vraag stelt het gerecht voorop dat de bevoegdheid van verweerder om ambtenaren al dan niet te bevorderen discretionair van karakter is. Dit brengt met zich mee dat het gebruik van die bevoegdheid door het gerecht slechts terughoudend kan worden getoetst. Bij die toetsing dient het gerecht te beoordelen of verweerder na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot de bestreden beschikking heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met enige rechtsregel of met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
5. Ingevolge artikel 4 van de BRA dient klager om in aanmerking te komen voor een bevordering, te voldoen aan de in bijlage B opgenomen bevorderingseisen en voorts dient hij voor de vervulling van die betrekking geschikt en bekwaam te worden geacht. Voor de bevordering naar de rang van referendaris (schaal 12) geldt volgens voormelde bevorderingseisen dat klager een functie moet bekleden die een waardering op het niveau van referendaris rechtvaardigt en voorts met dien verstande dat hij reeds ten minste twee jaar dienst in de rang van referendaris 2de klasse moet hebben volbracht.
6.1
Klager is met ingang van 1 september 2009 bevorderd naar de rang van referendaris 2de klasse, zodat hij in beginsel vanaf 1 september 2011 voldoet aan de anciënniteitsvereiste voor bevordering naar de rang van referendaris.
Daarbij neemt het gerecht in aanmerking dat bij in kracht van gewijsde gegane uitspraak van dit gerecht van 4 september 2017 (GAZA nr. 3406 van 2013), in rechtsoverweging 2.4.2 het volgende is overwogen:
“Bij landsbesluit van 11 november 2014, no. 3, is aan klager de disciplinaire straf van gedeeltelijke inhouding van het inkomen ter hoogte van Afl. 500,- opgelegd. In dit landsbesluit is aan klager plichtsverzuim verweten wegens het – kort gezegd – in de periode van 1 juli 2011 tot 12 januari 2014 ongeoorloofd afwezig zijn op het werk. Bij uitspraak van dit gerecht van 11 januari 2016, GAZA nr. 3063 van 2014, heeft het gerecht, beslissend op het daartegen door klager gemaakte bezwaar, dit landsbesluit vernietigd. Het gerecht heeft in die uitspraak vastgesteld dat van plichtsverzuim geen sprake was, nu klager de nodige stappen heeft ondernomen om zijn werkzaamheden te kunnen hervatten. Het aan de thans bestreden beschikking ten grondslag liggende standpunt van verweerder dat klager in die periode niet naar behoren heeft gefunctioneerd staat met dit oordeel op gespannen voet. Voor zover verweerder heeft willen betogen dat vanwege klagers afwezigheid op het werk niet kan worden vastgesteld of hij naar behoren heeft gefunctioneerd, kan die motivering de bestreden beschikking evenmin dragen. Dat klagers functioneren niet beoordeeld kon worden kan onder de in de uitspraak van het gerecht van 11 januari 2016 geschetste omstandigheden in redelijkheid niet aan klager worden tegengeworpen. De bestreden beschikking is derhalve ook op dit punt gebrekkig gemotiveerd.”
6.2
Het gerecht constateert dat verweerder in het thans bestreden landsbesluit klager voor de periode van 1 juli 2011 tot 12 januari 2014 heeft aangemerkt als een non-actieve ambtenaar, op wie het bevorderingsbeleid met betrekking tot non-actieven van toepassing is. Dit, ten onrechte, gelet op wat het gerecht in de hierboven aangehaalde uitspraak heeft overwogen. Het lag immers op de weg van verweerder om klager in een passende functie te plaatsen, hetgeen verweerder heeft nagelaten. De vermeende non-activiteit in bedoelde periode kan klager dan ook niet worden tegengeworpen. Daarbij komt dat klager in ieder geval tot 1 juni 2012 eenmaal per week de opleiding VOI en VOII bij de Dienst Gevangeniswezen heeft verzorgd, zodat ook gelet daarop niet kan worden volgehouden dat hij in die periode non-actief was. Gelet hierop is onduidelijk gebleven waarom klager niet met ingang van 1 september 2011 in aanmerking kan komen voor een bevordering.
6.3
Het bestreden landsbesluit is derhalve op dit punt ondeugdelijk gemotiveerd. Het bezwaar zal daarom gegrond worden verklaard. Verweerder dient dan ook, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, opnieuw te beslissen op het verzoek van klager om een bevordering naar de rang van referendaris in schaal 12 met ingang van 1 september 2011.
7. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar gegrond;
- draagt verweerder op om binnen een termijn van drie maanden na dagtekening van deze uitspraak schriftelijk op het verzoek van klaagster te beslissen;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de door klager gemaakte proceskosten, die worden begroot op Afl. 1000,- aan gemachtigdensalaris.
Deze uitspraak is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter zitting van maandag 17 juni 2019 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.