ECLI:NL:OGAACMB:2019:52

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
17 juni 2019
Publicatiedatum
25 juni 2019
Zaaknummer
AUA201801253
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire straf en plichtsverzuim van een ambtenaar in Aruba

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 17 juni 2019 uitspraak gedaan over het bezwaar van klaagster, een ambtenaar, tegen een disciplinaire straf opgelegd door de Gouverneur van Aruba. Klaagster, die als teamchef werkzaam is, werd beschuldigd van plichtsverzuim, waaronder het niet correct afhandelen van een vuurwapengevaarlijke verdachte en het aannemen van goederen van bemanningsleden van barkjes, wat in strijd is met de geldende regels. Klaagster betwistte de beschuldigingen en voerde aan dat de minister van Justitie haar had verzekerd dat er haar niets te verwijten viel, wat haar een gerechtvaardigd vertrouwen zou hebben gegeven. Het gerecht oordeelde echter dat de gedragingen van klaagster, gezien haar voorbeeldfunctie, voldoende grond vormden voor de disciplinaire straf van terugzetting in rang. De rechter concludeerde dat het bezwaar gegrond was, het bestreden landsbesluit vernietigd werd en verweerder werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van deugdelijk bewijs bij beschuldigingen van plichtsverzuim en de rol van het vertrouwensbeginsel in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

Uitspraak van 17 juni 2019
Gaza nr. AUA201801253

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar van:

[klaagster],

wonend te Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: mr. R.P. Lee,
tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 27 februari 2018 no. 1 (het bestreden landsbesluit) heeft verweerder een beslissing genomen omtrent het opleggen van een disciplinaire straf.
Tegen dit landsbesluit heeft klaagster op 7 mei 2018 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Verweerder heeft op 9 november 2018 een contramemorie ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 mei 2019. Klaagster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd.
Uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De ontvankelijkheid

1.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken. Het derde lid van voornoemd artikel van de La bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen.
1.2
Klaagster heeft haar bezwaarschrift na het verstrijken van de in artikel 41, eerste lid, van de La gestelde termijn ingediend. Zij heeft aangevoerd dat zij het bestreden landsbesluit op 9 april 2018 heeft ontvangen, hetgeen door verweerder niet is betwist. Het tegendeel blijkt ook niet uit de gedingstukken. Dit betekent dat moet worden aangenomen dat het bezwaar wel is ingediend binnen de in artikel 41, derde lid, van de La gestelde termijn. Klager is ontvankelijk in zijn bezwaar.
Het wettelijk kader
2. Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege door het bevoegde gezag disciplinair worden gestraft. Ingevolge het tweede lid omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Ingevolge artikel 83, eerste lid, onder g, kan de disciplinaire straf van terugzetting in rang, al of niet voor een bepaalde tijd en met of zonder vermindering van bezoldiging, worden toegepast.
Ingevolge artikel 83, derde lid, geschiedt de toepassing van de in het eerste lid, onder b, c, d, e, f, en g genoemde straffen met inachtneming van het volgende:
(…)
g. terugzetting in rang bestaat in het overbrengen van de gestrafte naar de onmiddellijk lagere rang met of zonder vermindering van zijn bezoldiging tot de aan die rang verbonden bezoldiging.
De feiten
3.1
Klaagster is als ambtenaar werkzaam als teamchef bij [bedrijf].
3.2
Bij brief van 12 april 2016 schrijft de Hoofdcommissaris van Korps Politie Aruba (KPA) het volgende aan het hoofd van IASA:
“Op 3 maart 2016 [naam hoofd bijzondere politiediensten], hoofd Bijzondere Politiediensten, een aantal rapporten ontvangen van de grenspolitie (…) over het feit dat er onregelmatigheden, plaatsvinden met de zogenaamde “TRASPASO” dat door uw personeel wordt afgegeven aan bemanningsleden. Ook worden de bemanningslijsten niet naar waarheid ingevuld. Er wordt op de lijst gekrast en doorgehaald. Op sommige lijsten komen de namen niet overeen met wie daadwerkelijk op de boot is binnengekomen als bemanningslid.
Op 29 februari 2016 deed zich een geval voor waarbij een vuurwapengevaarlijke verdachte zich meldde bij de Douane en [klaagster]. Mevrouw [klaagster] handelde niet conform afspraak en heeft betrokkene niet op de correcte manier overgedragen aan de grenspolitie te Barcadera voor de verdere afhandeling.
Tevens zijn er ook beelden waarin duidelijk te zien is dat de toezichthouder [klaagster] goederen in ontvangst neemt van bemanningsleden terwijl er duidelijke afspraken zijn gemaakt dat het niet mag e.e.a. om te voorkomen dat men zich open stelt tot omkoping.
(…)”
3.3
Bij brief van 6 juni 2016 verzoekt het hoofd van IASA aan de minister van Justitie om een disciplinaire procedure tegen klaagster op te starten.
3.4
Bij brief van 5 augustus 2016 heeft verweerder klaagster in de gelegenheid gesteld om zich te verantwoorden.
3.5
Bij brief van 18 augustus 2016 schrijft het hoofd van IASA het volgende aan de Departamento di Recurso Humano (DRH):
“Op 11 augustus 2016 heeft mijn persoon zich omstreeks 12.30 uur begeven naar de haven te Barcadera (…).
Bij het verlaten van het haventerrein ziet mijn persoon iets opvallends. Op het haventerrein, achter twee containers die het zicht over de rest van het haventerrein onttrekken, stond een auto met als kenteken A-[kentekennummer] geparkeerd met vlak naast de passagiersdeur, een zwarte bak met daarin groente en fruit. Foto’s die mijn persoon hiervan heeft gemaakt, zijn als bijlage 1A en 1B aan onderhavig schrijven gevoegd.
Helaas constateert mijn persoon dat de betreffende auto, het bezit is van de Teamchef Immigratie Haven, de hoofdimmigratieambtenaar 1ste klasse C, [klaagster].
Vermeldenswaardig zij dat tegen betrokkene bij brief van 6 juni 2016 een disciplinaire procedure is is opgestart vanwege het open en bloot, in dienstkleding ontvangen van producten van bemanningsleden van de aangemeerde barkjes. Ook hiervan bestaan er foto’s die volledigheidshalve als bijlage 2A en 2B aan onderhavig schrijven zijn gevoegd.
Omdat mijn persoon meer hierover te weten wilde komen, is de grenspolitie te Barcaderahaven, de hoofdagent 1ste klasse, [naam H1GP] [hierna: H1GP] op 12 augustus 2016 benaderd. Aan de H1PG is de foto van betrokkene getoond en is hem gevraagd of hij iets hierover wist.
De H1PG antwoordde dat hij op die bewuste dag in de buurt van de Immigratiekantoor stond en vanuit zijn ooghoeken het volgende had waargenomen:
  • betrokkene liep vanuit de richting van de aangemeerde barkjes in de richting van de Immigratiekantoor;
  • betrokkene droeg een zwarte bak bij zich;
  • betrokkene zag de H1PG in de buurt van de Immigratiekantoor staan en sloeg linksaf naar waar haar auto stond geparkeerd;
  • betrokkene liep vervolgens vanaf haar auto naar de Immigratiekantoor waar zij zonder de zwarte bak arriveerde.
Volgens de H1PG verkeerde betrokkene in de veronderstelling dat hij haar niet had gezien en dat zij daarom de zwarte bak naast haar auto plaatste. Betrokkene wilde immers vermijden dat de H1PG haar met de zwarte bak zou zien.
(…)”
3.6
Bij brief van 23 augustus 2016, ingediend op 24 augustus 2016, heeft klaagster zich verantwoord. Zij schrijft:
“(…)
Ondergetekende moge voorop stellen dat het plichtsverzuim onvolledig en gebrekkig is, omdat er geen bewijs hiervoor werd overgelegd, noch tijd en datum.
Voor wat betreft punt 1, moge ondergetekende vermelden dat zij niet op de hoogte is dat er een afspraak bestaat dat er een vuurwapengevaarlijke persoon, tegen wie een opsporing en aanhoudingsbericht van kracht was, bij aankomst naar het Douane-kantoor begeleid moet worden in plaats van het kantoor van de immigratie.
Bij navraag bij de Douane is gebleken dat er geen afspraken zijn over het ophouden van verdachten in hun kantoor, tot dat de personeel Grenspolitie hen komt aanhouden.
(…)
Punt 2:
Ondergetekende wordt verweten dat zij goederen van de bemanningsleden van barkjes in ontvangst heeft genomen terwijl er duidelijke afspraken zijn gemaakt dat dit niet is toegestaan.
De ambtsberichten vermelden niet wanneer, datum en tijd, en ook niet van welke barkjes ondergetekende goederen van de bemanningsleden en de barkjes in ontvangst heeft genomen.
Wel kan ondergetekende U berichten dat zij goederen (vruchten en groenten) bij de barkjes koopt.
Punt 3:
(…)
Ongedateerde of ongetekende bemanningslijsten kan ondergetekende U het volgende berichten, het kan gebeuren dat een van de bemanningslijst niet getekend wordt, of dat het stempel op de bemanningslijst niet het juiste datum is. Fouten zijn menselijk.
(…)
Personen met een verschillende status laten vertrekken dan degene die zij hadden bij aankomst kan ondergetekende U het volgende berichten, personen die verwijderd worden en geen geld hebben om een reisbiljet naar land van herkomst te kopen worden gestuurd met de barkjes maar met toestemming van de kapitein en de agentschap. Er zijn ook personen de alhier zijn achtergebleven en hebben geen geld om een nieuwe reisbiljet te kopen naar land van herkomst, kan ook met toestemming van de kapitein en de agentschap vertrekken op de barkjes.
(…)”
3.7
Bij brief van 24 oktober 2016 heeft verweerder aan klaagster verzocht om zich te verantwoorden over hetgeen zich op 11 augustus 2016 heeft voorgedaan (zie 3.5).
3.8
Bij brief van 18 november 2016 heeft klaagster zich verantwoord. Zij schrijft:
“(…)
Op 11 augustus 2016 heeft ondergetekende geconstateerd dat er een bak met groenten en fruit naast haar auto geplaatst was. Ondergetekende heeft de vrouwelijke security gevraagd of zij wist van wie voornoemde bak was. Zij antwoordde ontkennend. Daarna heeft de vrouwelijke security een bemanningslid gevraagd om voornoemde bak weg te halen. U stelt dat de grenspolitie ondergetekende in de buurt van het immigratiekantoor zag staan en daarna linksaf sloeg naar waar haar auto met kenteken A-[kentekennummer] stond geparkeerd. Ondergetekende verzoekt U om de verklaring van bedoelde grenspolitie over te leggen. U stelt verder dat ondergetekende de zwarte bak met daarin groenten en fruiten (vruchten) naast haar auto plaatste vlak bij de passagiersdeur. Het bovenstaande bevreemdt ondergetekende zeer omdat volgens U ondergetekende de zwarte bak naast haar auto plaatste. Was het niet beter dat ondergetekende de vermeende zwarte bak direct in haar auto had geplaatst. Ook stelt u dat ondergetekende wordt verweten dat zij giften van bemanningsleden van barkjes aanneemt, hetgeen als een expliciet verbod is vastgelegd in de Lma. Voornoemde verweten worden niet bewezen. Het adagium “wie stelt moet bewijzen” is hier van toepassing. Ondergetekende weerspreekt alle verwijten opgenomen in voornoemde verantwoordingsbrief.”
3.9
Bij brief van 8 december 2016 is aan klaagster de toegang tot IASA ontzegd.
3.1
Bij brief van 8 december 2016 is de toegangsontzegging verlengd met zes weken.
3.11
Bij brief van 16 december 2016, ingediend op 28 december 2016, heeft klaagster aan de minister van Justitie verzocht om de beslissing van 8 december 2016 (zie 3.9) te herevalueren.
3.12
Bij brief van 18 januari 2017 heeft de minister van justitie klaagster bericht dat haar toegangsontzegging ingaande 20 januari 2017 wordt omgezet in een schorsing.
3.13
Bij brief van 7 april 2017 heeft de minister van justitie klaagster bericht dat de toegangsontzegging en de daarop volgende schorsing per 10 april 2017 wordt ingetrokken aangezien uit het disciplinaire onderzoek is gebleken dat klaagster niets te verwijten valt.
3.14
Bij landsbesluit van 11 april 2017 heeft verweerder besloten om klaagster met ingang van de dag na dagtekening van het landsbesluit in haar ambt te schorsen.
3.15
Bij bestreden landsbesluit van 27 februari 2018 heeft verweerder besloten klaagster met toepassing van artikel 83, eerste lid, sub g en derde lid sub g, van de Lma met ingang van de eerste maand na dagtekening van het landsbesluit, de disciplinaire straf van terugzetting naar de rang van hoofdimmigratieambtenaar 2e klasse A, met vermindering van bezoldiging naar het bedrag van bezoldiging schaal 8 en voor de duur voor 1 jaar, op te leggen.
De standpunten van partijen
4.1
Klaagster kan zich niet verenigen met de haar bij bestreden beschikking opgelegde terugzetting en rang en heeft zich - kort samengevat - op het standpunt gesteld dat de minister van justitie haar heeft bericht dat uit het disciplinaire onderzoek is gebleken dat haar niets te verwijten valt. De minister van justitie heeft met deze mededeling een gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat aan klaagster sinds 7 april 2017 niets meer te verwijten valt. Die brief is nimmer ingetrokken. Klaagster meent dat de minister van justitie middels deze brief bij mandaat heeft gehandeld en alle verwijten hiermee voorgoed heeft ingetrokken. Alle handelingen hierna zijn volgens klaagster nietig.
Ten overvloede betoogt klaagster dat zij alle haar verweten gedragingen ontkent. De feiten berusten op blote stellingen zonder dat enig bewijs hiervan is geboden. De bij de contramemorie ingediende producties zijn te laat ingediend. Ten aanzien van het verwijt dat zij een vuurwapengevaarlijke verdachte niet naar het douanekantoor heeft begeleid voert klaagster aan dat een andere immigratieambtenaar is ingeklaard en niet door klaagster. Zij was niet op de hoogte van gemaakte afspraken tussen KPA en de chef douane. Ten aanzien van het traspaso-beleid voert klaagster aan dat de inklaring en uitklaring van passagiers zelfstandig door immigratieambtenaren wordt uitgevoerd. Klaagster kan zich niet herinneren of zij de betrokken personen zelf heeft uitgeklaard. Ten aanzien van het geval […]/[…] voert klaagster aan dat zij niet heeft gemerkt dat de bemanningslijst niet door de kapitein ondertekend was. Er is sprake van een menselijke fout. Klaagster ontkent dat zij goederen van barkjes in ontvangst heeft genomen.
4.2
Verweerder heeft aangevoerd dat klaagster, als kaderpersoneel, beter dient te weten, dat de minister van justitie bevoegd is om beslissingen te nemen ten aanzien van de toegangsontzegging en dat verweerder bevoegd is voor wat betreft de disciplinaire procedure. Klaagster kon derhalve geen rechtvaardig vertrouwen ontlenen aan de brief van 7 april 2017, laat staan dat alle handelingen na die brief nietig zouden zijn. Uit het rapport van de onderinspecteur blijkt duidelijk dat in het specifieke geval van de vuurwapengevaarlijke verdachte was afgesproken dat hij in het kantoor van de Douane opgehouden moest worden en niet in het kantoor van de IASA. Klaagster erkent in haar verantwoordingsbrief dat zij goederen bij de barkjes koopt. Dit is niet toegestaan. Door goederen te kopen heeft zij gezorgd dat de schijn van omkoping wordt gewekt. Bij menselijke fouten kan worden gedacht aan schrijffouten maar niet aan het ontbreken van een handtekening van de kapitein en de datum op de bemanningslijst. De gedragingen van klaagster zijn ernstig en kunnen niet getolereerd worden. Het ernstig plichtsverzuim in combinatie met de verantwoordelijke functie van klaagster rechtvaardigt de disciplinaire straf van ontslag. Verweerder heeft echter gelet op het tijdsverloop aanleiding gezien om de straf van terugzetting in rang toe te passen.
De beoordeling
5.1
Om plichtsverzuim te kunnen aannemen moet op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde, gegevens de overtuiging zijn verkregen dat de betrokken ambtenaar zich aan de hem verweten gedraging daadwerkelijk heeft schuldig gemaakt.
5.2
Klaagster erkent in haar verantwoordingsbrief van 23 augustus 2016 dat zij goederen (vruchten en groenten) bij de barkjes koopt (zie 3.6 onder punt 2). Ook erkent klaagster dat het kan gebeuren dat een bemanningslijst niet ondertekend wordt of dat de stempel op de bemanningslijst niet de juiste datum heeft (zie 3.6 onder punt 3). Naar het oordeel van het gerecht leveren deze gedragingen plichtsverzuim op. Klaagster bekleedt, gelet op haar hoge functie binnen de dienst, een voorbeeldfunctie. Zij geeft weliswaar een verklaring voor haar handelen, maar deze verklaring vormt geen legitimatie voor haar handelen. Ook kunnen de gemaakte fouten aan klaagster worden toegerekend. In beginsel vormen haar gedragingen, in het bijzonder het kopen van goederen bij de barkjes, voldoende grond voor de disciplinaire straf van terugzetting in rang.
6.1
Klaagster betoogt dat de minister van justitie bij haar het vertrouwen heeft gewekt dat aan klaagster niets te verwijten valt.
6.2
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is nodig dat er aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. Hiervan kan ook sprake zijn indien deze toezeggingen zijn gedaan door een persoon waarvan de betrokkene op goede gronden mocht veronderstellen dat deze de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte (vergelijk de uitspraak van de Raad van State van 19 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1946).
Naar het oordeel van het gerecht is daarvan in dit geval sprake. Dit zal hieronder worden toegelicht.
6.3
Bij brief van 7 april 2017 heeft de minister van justitie klaagster bericht dat de toegangsontzegging en de daarop volgende schorsing wordt ingetrokken aangezien uit het disciplinaire onderzoek is gebleken dat klaagster niets te verwijten valt (zie 3.13). Het gerecht is van oordeel dat deze schriftelijke uitlating bij klaagster het gerechtvaardigd vertrouwen heeft kunnen wekken dat de onderzochte gedragingen niet zouden leiden tot het opleggen van een disciplinaire straf. De uitlating van de minister dat uit het disciplinair onderzoek is gebleken dat klaagster niets te verwijten valt, is concreet en ondubbelzinnig. Nu de brief is ondertekend door de minister mocht klaagster erop vertrouwen dat deze uitlating is toe te rekenen aan verweerder. Gesteld noch gebleken is dat na de uitlating van de minister nieuwe feiten en omstandigheden naar voren zijn gekomen, die nopen tot een andere conclusie.
6.4
Het vertrouwensbeginsel strekt niet zover dat gerechtvaardigde verwachtingen altijd moeten worden nagekomen. Er kunnen belangen aanwezig zijn die zwaarder wegen dan het belang van klaagster en het honoreren van het bij haar opgewekte vertrouwen. In dit geval is van dergelijke zwaarder wegende belangen naar het oordeel van het gerecht geen sprake.
7. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het bezwaar gegrond is.
8. Verweerder zal op na te melden wijze in de proceskosten worden veroordeeld.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar gegrond;
- vernietigt het bestreden landsbesluit van 27 februari 2018;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de door klaagster voor dit geding gemaakte kosten aan rechtskundige bijstand, begroot op Afl. 700,-.
Deze uitspraak is gegeven door mr. M. Soffers, rechter in ambtenarenzaken te Aruba, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 juni 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.