ECLI:NL:OGAACMB:2019:44

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
20 mei 2019
Publicatiedatum
6 juni 2019
Zaaknummer
AUA201803386
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluitvorming en bezwaar in ambtenarenzaken met betrekking tot bevordering

In deze zaak heeft klaagster, wonende te Aruba, op 13 maart 2018 een verzoek tot bevordering ingediend bij verweerder, de Gouverneur van Aruba. Na het uitblijven van een beslissing op dit verzoek heeft klaagster op 23 oktober 2018 bezwaar gemaakt bij het Gerecht in Ambtenarenzaken. De zaak is behandeld op 6 mei 2019, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door hun gemachtigden. Het Gerecht oordeelt dat het bezwaar gegrond is, omdat verweerder geen inhoudelijke beslissing heeft genomen op het verzoek van klaagster. Het Gerecht verwijst naar eerdere verzoeken van klaagster en concludeert dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend. Verweerder wordt opgedragen om binnen drie maanden na de uitspraak schriftelijk op het verzoek van klaagster te beslissen. Daarnaast wordt verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van klaagster, begroot op 350,-. De uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers en is openbaar uitgesproken op 20 mei 2019. Beide partijen hebben de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Raad van Beroep in ambtenarenzaken, met inachtneming van de gestelde termijnen.

Uitspraak

Uitspraak van 20 mei 2019
GAZA nr. AUA201803386

GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar van:

[KLAAGSTER],

wonende te Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: mr. R.P. Lee,
gericht tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelende te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: A. Lumenier (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Klaagster heeft bij brief van 13 maart 2018 verzocht om een bevordering.
Tegen het uitblijven van een beslissing op haar verzoek heeft klaagster op 23 oktober 2018 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 mei 2019. Partijen zijn bij hun gemachtigden verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

1.1
Nu verweerder geen beslissing heeft genomen op het op 13 maart 2018 ingediend verzoek van klaagster mocht zij, gelet op de aard van dat verzoek, ten tijde van het indienen van haar bezwaarschrift aannemen dat verweerder heeft geweigerd op haar verzoek te beslissen. Weliswaar is ten tijde van het indienen van het bezwaar nog geen jaar verstreken na het laatste verzoek van klaagster van 13 maart 2018, maar verweerder was al geruime tijd op de hoogte dat klaagster in aanmerking wenst te komen voor de verzochte bevordering. Immers had klaagster daartoe al in maart 2012, augustus 2013, januari 2014 en juni 2015 een verzoek bij verweerder ingediend. Naar het oordeel van het gerecht is het bezwaarschrift tegen deze weigering tijdig ingediend.
1.2
Nu verweerder nog altijd niet inhoudelijk op klaagsters verzoek heeft beslist, is het bezwaar gegrond. Het gerecht verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van 21 oktober 2009, ECLI:NL:ORBANAA:2009: BK9368, waaruit volgt dat de weigering te beschikken niet als een afwijzende beschikking, noch als een goedkeurende beschikking wordt gekwalificeerd. De mogelijkheid van het instellen van een rechtsmiddel tegen de weigering om te beschikken is dus een procedureel middel dat kan worden ingezet om het bestuursorgaan te bewegen tot besluitvorming. Verweerder zal derhalve alsnog een (reële) beslissing moeten nemen op het verzoek van klaagster. Het gerecht zal daartoe een termijn stellen van drie maanden na heden.
1.3
Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.
1.4
Verweerder dient op de na te melden wijze in de proceskosten te worden verwezen.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar gegrond;
- draagt verweerder op om binnen een termijn van drie maanden na dagtekening van deze uitspraak schriftelijk op het verzoek van klaagster te beslissen;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de door klaagster voor dit geding gemaakte kosten aan rechtskundige bijstand, begroot op 350,-.
Deze beslissing is gegeven door mr. M. Soffers, rechter in ambtenarenzaken en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 20 mei 2019 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.