ECLI:NL:OGAACMB:2019:42

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
23 april 2019
Publicatiedatum
15 mei 2019
Zaaknummer
CUR201801300
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • N.M. Martinez
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire straf terugzetting in rang en bezwaar tegen herstelbesluit in ambtenarenrecht

In deze zaak gaat het om een ambtenaar van politie, klager, die een disciplinaire straf van terugzetting in rang heeft gekregen van de Regering van Curaçao. De straf werd opgelegd bij landsbesluit van 30 augustus 2017, en klager maakte bezwaar tegen dit besluit. Later werd er een herstelbesluit uitgegeven op 15 januari 2018, waarin een verschrijving in het strafbesluit werd gecorrigeerd. Klager trok zijn bezwaar tegen het strafbesluit in, maar maakte bezwaar tegen het herstelbesluit. De openbare behandeling van het bezwaar vond plaats op 14 januari 2019 en 18 maart 2019, waarbij klager en zijn gemachtigde aanwezig waren. Het Gerecht in Ambtenarenzaken oordeelde dat klager ontvankelijk was in zijn bezwaar tegen het herstelbesluit, ondanks de argumenten van verweerster dat klager niet-ontvankelijk verklaard moest worden. Het Gerecht benadrukte dat het in het ambtenarentuchtrecht niet gaat om strafbare feiten, maar om plichtsverzuim. De lange duur van het disciplinaire onderzoek werd bekritiseerd, maar het Gerecht oordeelde dat de opgelegde straf niet disproportioneel was, gezien de ernst van de feiten. Uiteindelijk werd het bezwaar van klager ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door rechter N.M. Martinez op 23 april 2019.

Uitspraak

GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN CURAÇAO

Uitspraak
in de zaak van:

[klager],

wonende op Curaçao,
klager,
gemachtigde: mr. B.L. Lie-Atjam, advocaat,
tegen:

de Regering van Curaçao,

verweerster,
gemachtigde: mr. P. Tweeboom, advocaat.

Procesverloop

Bij landsbesluit van 30 augustus 2017, door klager ontvangen op 5 oktober 2017, heeft verweerster aan klager met ingang van 30 augustus 2017 hem voor de periode van één jaar de disciplinaire straf van terugzetting in de naastlagere rang, zonder vermindering van de tot aan deze naastlagere rang verbonden bezoldiging opgelegd (het strafbesluit).
Bij landsbesluit van 15 januari 2018, door klager ontvangen op 3 april 2018, heeft verweerster een verschrijving in het strafbesluit gecorrigeerd (het herstelbesluit).
Op 16 oktober 2017 heeft klager bezwaar gemaakt tegen het strafbesluit (CUR201702039).
Op 28 april 2018 heeft klager tegen het herstelbesluit bezwaar gemaakt (het bezwaar).
De openbare behandeling van het bezwaar genummerd CUR201702039 heeft op 14 januari 2019 plaatsgevonden. Klager is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerster werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Klager heeft ter zitting dit bezwaar ingetrokken.
Verweerster heeft een contramemorie ingediend op 14 maart 2019 in het bezwaar genummerd CUR201801300.
De openbare behandeling van het bezwaar genummerd CUR201801300 heeft op 18 maart 2019 plaatsgevonden. Klager is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerster werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Klager is als ambtenaar van politie werkzaam bij het Korps Politie Curaçao (KPC). Klager heeft de rang van hoofdagent.
1.2
Op 29 september 2015 en 10 oktober 2015 heeft [aangever] tegen klager aangifte gedaan van mishandeling, mishandeling met een wapen en foltering.
1.3
Bij brief van 11 oktober 2015 heeft verweerster aan klager de toegang tot de dienstlokalen van het KPC en het werk ontzegd.
1.4
Bij brief van 21 januari 2016 is klager in het belang van het tegen hem ingestelde strafrechtelijk onderzoek en me het oog op een mogelijke schorsing buiten functie gesteld.
1.5
Bij brief van 25 januari 2016 heeft verweerster aan klager het voornemen kenbaar gemaakt om hem in zijn ambt te schorsen.
1.6
Bij landsbesluit van 22 juli 2016 is klager geschorst.
1.7
Bij vonnis van 21 september 2016 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao klager veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes (6) maanden met een proeftijd van drie (3) jaar, een taakstraf van 240 uur en betaling aan de aangever van een bedrag van NAf 1.000,- aan schadevergoeding.
1.8
Bij brief van 14 oktober 2016 is de buitenfunctiestelling van klager opgeheven.
1.9
Bij landsbesluit van 26 oktober 2016 is de schorsing ingetrokken.
1.1
Bij brief van 15 november 2016 heeft verweerster haar voornemen tot oplegging van een disciplinaire straf bekendgemaakt aan klager.
1.11
Klager heeft zich daartegen verweerd, maar verweerster zag daarin geen aanleiding om van strafoplegging af te zien en heeft het strafbesluit op 5 oktober 2017 aan klager uitgereikt.
1.12
Het loon van klager is steeds volledig doorbetaald.
1.13
In het strafbesluit is onder meer bepaald, zakelijk weergegeven:
1. dat aan klager met toepassing van artikel 102, eerste lid, aanhef, sub g juncto artikel 106, eerste lid van het Besluit Rechtspositie Korps Politie Nederlandse Antillen met ingang van de dagtekening van het besluit voor de periode van een (1) jaar de disciplinaire straf van terugzetting in de naastlagere rang zonder vermindering van de tot aan deze naastlagere rang verbonden bezoldiging wordt opgelegd en dat deze straf onmiddellijk ten uitvoer wordt gelegd;
2. dat klager wordt teruggezet in de naastlagere rang van brigadier, te weten de rang van agent.
1.14
Bij het op 3 april 2018 aan klager uitgereikte herstelbesluit heeft verweerster het strafbesluit in die zin gewijzigd, dat daarin op pagina 4 bij nummer 2 “brigadier” is vervangen door “hoofdagent” en “agent” is vervangen door “brigadier”.
2.1
Aan de orde is allereerst de vraag of klager kan worden ontvangen in dit bezwaar. Verweerster heeft zich op het standpunt gesteld dat klager niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in dit bezwaar en heeft in verband daarmee het volgende aangevoerd. Met het intrekken van het bezwaar tegen het strafbesluit heeft klager in dat besluit berust en kan klager niet via het herstelbesluit alsnog tegen dat besluit opkomen. Het herstelbesluit bevat slechts een correctie van een verschrijving in het strafbesluit en is niet een zelfstandig voor bezwaar vatbaar besluit. Het bezwaar tegen het herstelbesluit dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard, aldus nog steeds verweerster.
2.2
Ter zitting van 14 januari 2019 heeft klager meegedeeld dat hij het bezwaar tegen het strafbesluit introk omdat hij bezwaar heeft ingesteld tegen het herstelbesluit. Klager heeft daarbij verklaard dat hij het niet eens was met de aan hem opgelegde disciplinaire straf en dat omdat hij bezwaar heeft ingesteld tegen het, in zijn visie, nieuwste strafbesluit, zijnde het herstelbesluit, hij het bezwaar tegen het strafbesluit introk.
2.3
Het Gerecht is van oordeel dat het onder deze omstandigheden voor verweerster duidelijk had moeten zijn dat klager niet wenste te berusten in de aan hem opgelegde disciplinaire straf en kan niet worden geoordeeld dat het rechtszekerheidsbeginsel zich ertegen verzet dat dit bezwaar wordt opgevat als een bezwaar tegen de aan klager opgelegde disciplinaire straf. Het bezwaar is daarom ontvankelijk.
3.1
In het ambtenarentuchtrecht gaat het niet om het bewijzen dat een ambtenaar strafbare feiten heeft gepleegd, maar gaat het erom of op grond van deugdelijk vastgestelde gegevens aannemelijk is geworden dat de ambtenaar plichtsverzuim heeft gepleegd. Daarom is het niet juist dat verweerster in geval van strafrechtelijke vervolging van een ambtenaar het disciplinaire traject stopzet totdat in de strafrechtelijke procedure een (onherroepelijke) beslissing is genomen en pas daarna het disciplinaire traject voortzet. Het afwachten totdat een strafrechtelijke eindbeslissing is genomen brengt met zich het risico dat het onredelijk lang duurt voordat tot disciplinaire strafoplegging wordt overgegaan en dat het Gerecht om die reden het strafbesluit dient te vernietigen. Volgens vaste jurisprudentie geldt als uitgangspunt dat verweerster in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel handelt indien zij meer dan een jaar nadat zij vaststelt dat een ambtenaar zich aan plichtsverzuim schuldig heeft gemaakt alsnog een disciplinaire straf oplegt terwijl de ambtenaar redelijkerwijs niet meer hoefde te verwachten dat een straf zou worden opgelegd.
3.2
In dit geval is het strafrechtelijk onderzoek binnen ongeveer een jaar na de aangiftes tegen klager afgerond, terwijl het disciplinaire traject, waarbij minder strenge bewijsregels gelden, nog niet was afgerond. Nadat het strafvoornemen bij brief van 15 november 2016 aan klager bekend werd gemaakt, heeft het ongeveer een jaar geduurd voordat hij het strafbesluit (op 5 oktober 2017) had ontvangen. Verweerster heeft niet toegelicht waarom het disciplinair onderzoek zo lang heeft geduurd. Uit het voorgaande kan niet anders worden geconcludeerd dan dat verweerster het disciplinair onderzoek met onvoldoende voortvarendheid heeft uitgevoerd. Verder valt ook op dat verweerster aansluitend aan de strafrechtelijke veroordeling van klager in september 2016 zijn buitenfunctiestelling en schorsing in oktober 2016 heeft ingetrokken en hem dus tot het werk heeft toegelaten om vervolgens in november 2016 het strafvoornemen aan hem uit te reiken. Het had voor de hand gelegen om eerst het strafvoornemen aan klager kenbaar te maken en hem daarna tot het werk toe te laten om te voorkomen dat hij naar aanleiding van dat laatste zou aannemen dat verweerster niet tot disciplinaire bestraffing zou overgaan.
3.3
Echter, gelet op de ernst van de feiten waarvoor klager is veroordeeld en het feit dat deze feiten tijdens de uitoefening van zijn functie zijn gepleegd, had klager, ondanks het voorgaande, redelijkerwijs niet mogen aannemen dat verweerster van disciplinaire strafoplegging zou afzien. De hiervoor aangehaalde jurisprudentie is dan ook in dit geval niet van toepassing.
4. Ingevolge artikel 101, vierde lid, van het Besluit rechtspositie Korps Politie Nederlandse Antillen sluit een strafrechtelijke vervolging wegens een feit dat mede plichtsverzuim inhoudt, een disciplinaire strafoplegging wegens dat feit niet uit. De opgelegde straf heeft feitelijk geen gevolgen gehad voor klager omdat zijn bezoldiging niet is verlaagd gedurende het jaar dat de straf van kracht was. Gelet op het voorgaande en gelet op de ernst van het door klager gepleegde plichtsverzuim is van een disproportionele straf geen sprake.
5. Hetgeen klager voor het overige heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden en zal daarom niet worden besproken.
6. Op grond van het bovenstaande zal het Gerecht het bezwaar ongegrond verklaren.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het Gerecht in Ambtenarenzaken
verklaarthet bezwaar
ongegrond.
Aldus gedaan door mr. N.M. Martinez, rechter in ambtenarenzaken, en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2019 in tegenwoordigheid van mr. S.N. Aswani, griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor beide partijen binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger of gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest, en in alle andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending van de uitspraak of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, hoger beroep open op de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken. Zie titel IV hoofdstuk 1 van de RAr.