ECLI:NL:OGAACMB:2019:39

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
6 mei 2019
Publicatiedatum
13 mei 2019
Zaaknummer
AUA201802960
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen inhouding van salaris van ambtenaar wegens ziekte

In deze zaak heeft klaagster, werkzaam als apothekersassistent bij de Inspectie Volksgezondheid Aruba, bezwaar aangetekend tegen de inhouding van haar salaris, dat sinds mei 2018 is verlaagd naar 80% vanwege arbeidsongeschiktheid. Klaagster heeft op 21 september 2018 een bezwaarschrift ingediend, nadat zij op 30 januari 2017 opnieuw ziek werd. Het gerecht heeft de zaak behandeld op 25 maart 2019, waarbij klaagster werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. R.P. Lee, en verweerder werd vertegenwoordigd door mr. M.P. Jansen. De rechter heeft vastgesteld dat klaagster niet binnen de wettelijke termijn van dertig dagen bezwaar heeft gemaakt tegen de salarisverlaging voor de maanden mei, juni en juli 2018, en heeft haar bezwaar voor deze maanden niet-ontvankelijk verklaard. Het gerecht oordeelde dat de inhouding van het salaris rechtmatig was, aangezien deze voortvloeide uit de Landsverordening ambtenarenrechtspraak. De rechter heeft het bezwaar ongegrond verklaard en de inhouding van het salaris bevestigd, waarbij hij benadrukte dat er geen ruimte was voor een belangenafweging in deze situatie. De uitspraak werd gedaan op 6 mei 2019 door mr. M. Soffers, ambtenarenrechter.

Uitspraak

Uitspraak van 6 mei 2019
Gaza nr. AUA201802960

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar van:

[klaagster],

wonend te Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: mr. R.P. Lee,
tegen:

DE MINISTER VAN TOERISME, VOLKSGEZONDHEID EN SPORT,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. M.P. Jansen (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Vanaf mei 2018 is het salaris van klaagster verlaagd naar 80%.
Hiertegen heeft klaagster op 21 september 2018 een bezwaarschrift ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 maart 2019. Klaagster is verschenen bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd.
Uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De feiten

1.1
Klaagster is als ambtenaar werkzaam als apothekersassistent bij de Inspectie Volksgezondheid Aruba (IVA).
1.2
Klaagster is benoemd in de rang van apothekersassistent 1ste klasse A (schaal 8, dienstjaar 11). Bij die rang en schaal is een maandelijkse bezoldiging verbonden van Afl. 5.135,- (bruto).
1.3
Bij brief van 5 juli 2018 heeft de bedrijfsarts bericht dat verzoekster vanaf 23 juni 2014 tot en met 30 november 2015 volledig arbeidsongeschikt was, dat zij in de periode vanaf 1 december 2015 tot en met 31 december 2016 voor 50% arbeidsongeschikt was en dat zij vanaf 30 januari 2017 volledig arbeidsongeschikt was.
1.4
Klaagster is in de periode van 31 januari 2018 tot en met 15 februari 2018 in verband met een medische behandeling naar het buitenland uitgezonden.
1.5
Klaagster is in de periode van 31 maart 2018 tot en met 13 april 2018 in verband met een medische behandeling naar het buitenland uitgezonden.
1.6
Vanaf mei 2018 is aan klaagster een (bruto)bezoldiging toegekend van Afl. 4.108,- per maand in plaats van Afl. 5.135,- per maand.
De standpunten van partijen
2.1
Klaagster kan zich niet verenigen met de inhouding op haar bezoldiging. Zij betoogt dat er een juridische grondslag voor de inhouding ontbreekt. Verweerder heeft haar niet in kennis gesteld voor de reden van de inkorting van haar salaris. Op haar salarisslips wordt ook geen melding gemaakt van de reden. Verweerder heeft gehandeld zonder haar belangen in acht te nemen. Ter zitting betoogt klaagster dat zij verschillende Cerebrovasculaire incidenten (CVA) heeft gehad. Zij was tot en met 31 december 2016 arbeidsongeschikt. Zij is daarna weer gaan werken. Op 30 januari 2017 is zij in de namiddag op het werk weer ziek geworden. Zij is op 1 februari 2017 bij de SVB ziek gemeld. Volgens klaagster is er bij elk CVA sprake van een nieuw geval van ziekte.
2.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat klaagster sedert 23 juni 2014 arbeidsongeschikt was. Haar salaris is om deze reden ingekort. Het is gebruikelijk dat verweerder zonder mededeling het salaris inkort omdat deze inkorting uit de wet volgt. In het geval van klaagster is er sprake van een voortzetting van eenzelfde ziekte of situatie. Verweerder mocht op grond hiervan haar salaris met ingang van mei 2018 met 20% inkorten.
Het wettelijk kader
3.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) wordt het bezwaarschrift ingediend binnen dertig dagen na de dag waarop de aangevallen beschikking of de aangevallen handeling of weigering genomen, verricht of uitgesproken is.
Ingevolge het tweede lid wordt een orgaan geacht de weigering tot het nemen van een beschikking of het verrichten van een handeling te hebben uitgesproken, indien het binnen de daarvoor bepaalde tijd of, waar een tijdsbepaling ontbreekt, binnen redelijke tijd een verplichte beschikking niet genomen of een verplichte handeling niet verricht heeft. In dit geval loopt de termijn van dertig dagen van de dag waarop de weigering geacht wordt te zijn uitgesproken.
Ingevolge het derde lid wordt hij die bezwaar inbrengt na de hiervoor bepaalde termijn, niet op grond daarvan niet-ontvankelijk verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking, handeling of weigering redelijkerwijs heeft kunnen kennis dragen.
3.2
Ingevolge artikel 31, vierde lid, van de Landsverordeningvakantie en vrijstelling van dienst ambtenaren (Lvvda) heeft de ambtenaar gedurende een vrijstelling van dienst wegens ziekte aanspraak op een inkomen naar reden van:
I. voor een ambtenaar in vaste dienst:
a. zijn vol inkomen gedurende de eerste vierentwintig maanden;
b. negentig ten honderd van zijn vol inkomen gedurende de daaropvolgende twaalf maanden;
c. tachtig ten honderd van zijn vol inkomen gedurende de resterende maanden.
II. voor een ambtenaar in tijdelijke dienst zijn vol inkomen.
Ingevolge het vijfde lid wordt een opnieuw ingetreden verhindering tot dienstverrichting wegens ziekte voor het bepalen van de in het tweede en vierde lid genoemde termijnen als een voortzetting van de vorige verhindering beschouwd, tenzij die verhindering zich voordoet, nadat ten minste dertig kalenderdagen zijn verstreken, sedert de ambtenaar zijn dienst volledig heeft hervat.
De ontvankelijkheid
4.1
Klaagster heeft niet binnen de bezwaartermijn van dertig dagen na 24 mei 2018 een bezwaarschrift ingediend tegen de handeling van verweerder tot uitbetaling in de maand mei 2018 van 80% van haar bezoldiging. Dit geldt ook voor de maanden juni en juli 2018.
4.2
Klaagster voert aan dat zij pas bij de uitbetaling van haar salaris in augustus 2018 op de hoogte is geraakt van de inhouding op haar salaris. Zij voert aan dat zij wegens haar gezondheid geen tijd heeft gehad om aandacht te besteden aan haar salarissen.
4.3
Het gerecht overweegt dat klaagster op of omstreeks de 24ste van de maanden mei, juni en juli 2018 redelijkerwijs kennis had kunnen dragen van de inkorting op haar bezoldiging. In hetgeen klaagster aanvoert ziet het gerecht geen reden op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar kan worden geacht. Klaagster is niet-ontvankelijk in haar bezwaar voor wat betreft de maanden mei, juni en juli 2018.
De beoordeling
5.1
Partijen zijn verdeeld over de vraag of de verhindering per 30 januari 2017 als een voortzetting van de vorige verhindering, in de zin van artikel 31, vijfde lid, van de Lvvda, moet worden beschouwd.
5.2
Niet in geschil is dat klaagster tot en met 31 december 2016 voor 50% arbeidsongeschikt was (zie 1.3). Verzoekster is per 1 januari 2017 volledig arbeidsgeschikt geworden. Op 30 januari 2017 is verzoekster op het werk ziek geworden en naar de huisarts gegaan. Gelet op het bepaalde in artikel 5 Lvvda heeft verweerder terecht geoordeeld dat er sprake is van voortzetting van de vorige verhindering. Immers de verhindering heeft zich voorgedaan voordat ten minste dertig kalenderdagen zijn verstreken sedert klaagster haar dienst volledig heeft hervat. Dat klaagster pas per 1 februari 2017 ziek is gemeld bij de SVB maakt dat niet anders.
5.3
Er is naar het oordeel van het gerecht dus sprake van een voortzetting van de vorige verhindering tot dienstverrichting. Verweerder was dus bevoegd vanaf augustus 2018 de korting tot 80% toe te passen. Dat verweerder niet is overgegaan tot korting tot 90% van het salaris na vierentwintig maanden ziekteverzuim en evenmin tot korting tot 80% van het salaris na zesendertig maanden ziekteverzuim, maakt niet dat verweerder niet meer gerechtigd zou zijn op grond van artikel 31, vierde lid, en onder c van de Lvvda de korting van het salaris tot 80% na zesenveertig maanden ziekteverzuim toe te passen.
5.4
Klaagster heeft betoogd dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en andere beginselen van behoorlijk bestuur door geen rekening te houden met de belangen van klaagster. Dit betoog kan niet slagen nu de korting op het salaris rechtstreeks voortvloeit uit het bepaalde in artikel 31, vierde lid, en onder c van de Lvvda waarbij geen ruimte voor een belangenafweging is opgenomen. Om diezelfde reden faalt het betoog van klaagster dat een juridische grondslag voor de inhouding ontbreekt omdat verweerder haar niet in kennis heeft gesteld voor de reden van de inkorting van haar salaris.
6. Het bezwaar is ongegrond.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen de salarisbetalingen voor de maanden mei, juni en juli 2018;
- verklaart het bezwaar voor het overige ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. M. Soffers, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 mei 2019, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.