In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan op het bezwaar van een klager tegen de afwijzing van zijn verzoek om toekenning van een schaarstetoelage door de Minister van Financiën, Economische Zaken en Cultuur. Klager, die sinds 15 juni 2009 in dienst is bij het Land Aruba en sinds 1 oktober 2010 als ambtenaar in vaste dienst is benoemd, had verzocht om een schaarstetoelage over de periode van 15 juni 2009 tot heden. De Minister heeft dit verzoek afgewezen op basis van ambtsberichten en eerdere correspondentie, waaruit zou blijken dat klager niet conform de functievereisten heeft gefunctioneerd bij de Algemene Rekenkamer van Aruba (ARA). Klager heeft bezwaar aangetekend en betwist dat hij niet aan de functievereisten voldeed, daarbij verwijzend naar positieve beoordelingen tijdens zijn praktijkopleiding tot accountant en zijn inschrijving in het Accountantsregister.
Tijdens de zitting op 25 maart 2019 heeft klager zijn standpunt toegelicht, terwijl de Minister zich liet vertegenwoordigen door een gemachtigde. Het Gerecht heeft vastgesteld dat er geen formele beoordelingen van klagers functioneren bij de ARA zijn geweest, wat de afwijzing van de schaarstetoelage problematisch maakt. Het Gerecht concludeert dat de Minister onvoldoende onderbouwd heeft dat klager bij het Departamento di Aduana Aruba (DAA) werkzaamheden op het niveau van een accountant uitvoert, en dat de afwijzing van de schaarstetoelage voor deze werkzaamheden niet voldoende gemotiveerd is.
De uitspraak van het Gerecht is dat het bezwaar van klager gegrond is, de bestreden beslissing van de Minister wordt vernietigd, en de Minister wordt opgedragen binnen drie maanden een nieuwe beslissing te nemen, rekening houdend met de overwegingen van het Gerecht. Dit biedt klager de mogelijkheid om alsnog in aanmerking te komen voor de schaarstetoelage, afhankelijk van de beoordeling van zijn werkzaamheden bij het DAA.