In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 25 maart 2019 uitspraak gedaan over het bezwaar van klaagster tegen de ministeriële beschikking van 18 juni 2018, waarin een docentenvergoeding werd vastgesteld. Klaagster, vertegenwoordigd door mr. E. Duijneveld, had bezwaar ingediend tegen de hoogte van de vergoeding voor lesmateriaal, die was vastgesteld op Afl. 500,-. Klaagster stelde dat zij recht had op Afl. 2.015,-, gebaseerd op het aantal lesuren dat zij had gegeven en de geldende vergoeding per lesuur. Verweerder, vertegenwoordigd door mr. C.L. Geerman en A. Lumenier, betwistte dit en stelde dat er een aanpassing van de vergoeding was overeengekomen vanwege een begrotingstekort.
Het gerecht heeft vastgesteld dat klaagster 62 lesuren had gegeven en dat het lesmateriaal voldeed aan de kwaliteitseisen. Op basis van de geldende regelgeving, die bepaalt dat docenten een vergoeding ontvangen op basis van het aantal lesuren, heeft het gerecht geoordeeld dat de vergoeding voor klaagster op Afl. 2.015,- had moeten worden vastgesteld. De bestreden beschikking is vernietigd en gewijzigd, waarbij de materiaalvergoeding is vastgesteld op het juiste bedrag. Tevens is verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan klaagster, begroot op Afl. 700,-.
De uitspraak benadrukt het belang van correcte toepassing van de regelgeving omtrent vergoedingen in het ambtenarenrecht en biedt een precedent voor soortgelijke zaken waarin de hoogte van vergoedingen ter discussie staat. Beide partijen hebben het recht om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak, waarbij de procedure en termijnen duidelijk zijn uiteengezet.