ECLI:NL:OGAACMB:2019:27

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
25 maart 2019
Publicatiedatum
15 april 2019
Zaaknummer
AUA201802409
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van de docentenvergoeding in ambtenarenrechtelijke context

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 25 maart 2019 uitspraak gedaan over het bezwaar van klaagster tegen de ministeriële beschikking van 18 juni 2018, waarin een docentenvergoeding werd vastgesteld. Klaagster, vertegenwoordigd door mr. E. Duijneveld, had bezwaar ingediend tegen de hoogte van de vergoeding voor lesmateriaal, die was vastgesteld op Afl. 500,-. Klaagster stelde dat zij recht had op Afl. 2.015,-, gebaseerd op het aantal lesuren dat zij had gegeven en de geldende vergoeding per lesuur. Verweerder, vertegenwoordigd door mr. C.L. Geerman en A. Lumenier, betwistte dit en stelde dat er een aanpassing van de vergoeding was overeengekomen vanwege een begrotingstekort.

Het gerecht heeft vastgesteld dat klaagster 62 lesuren had gegeven en dat het lesmateriaal voldeed aan de kwaliteitseisen. Op basis van de geldende regelgeving, die bepaalt dat docenten een vergoeding ontvangen op basis van het aantal lesuren, heeft het gerecht geoordeeld dat de vergoeding voor klaagster op Afl. 2.015,- had moeten worden vastgesteld. De bestreden beschikking is vernietigd en gewijzigd, waarbij de materiaalvergoeding is vastgesteld op het juiste bedrag. Tevens is verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan klaagster, begroot op Afl. 700,-.

De uitspraak benadrukt het belang van correcte toepassing van de regelgeving omtrent vergoedingen in het ambtenarenrecht en biedt een precedent voor soortgelijke zaken waarin de hoogte van vergoedingen ter discussie staat. Beide partijen hebben het recht om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak, waarbij de procedure en termijnen duidelijk zijn uiteengezet.

Uitspraak

Uitspraak van 25 maart 2019
Gaza nr. AUA201802409

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar van:

[klaagster],

wonend te Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
tegen:

DE MINISTER VAN FINANCIËN, ECONOMISCHE ZAKEN EN CULTUUR,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. C.L. Geerman en A. Lumenier (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij ministeriële beschikking van 18 juni 2018 (bestreden beschikking) heeft verweerder een beslissing genomen over het toekennen van een docentenvergoeding aan klaagster.
Hiertegen heeft klaagster op 2 augustus 2018 bezwaar ingediend bij dit gerecht.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 februari 2019. De zaak is tegelijkertijd behandeld met zaak met nummer AUA201802408. Klaagster is verschenen bij haar gemachtigde en verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigden voornoemd. Tevens was aanwezig G. Helder, secretaris van de opleidingscommissie Douane.
Uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Ontvankelijkheid

1.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La), wordt het bezwaarschrift ingediend binnen dertig dagen na de dag waarop de aangevallen beschikking of de aangevallen handeling of weigering genomen, verricht of uitgesproken is.
Ingevolge het derde lid wordt hij die bezwaar inbrengt na de hiervoor bepaalde termijn, niet op grond daarvan niet-ontvankelijk verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking, handeling of weigering redelijkerwijs heeft kunnen kennis dragen.
1.2
Klaagster heeft haar bezwaarschrift na het verstrijken van de in artikel 41, eerste lid, van de La gestelde termijn ingediend. Zij heeft echter aangevoerd de bestreden beschikking pas op 3 juli 2018 te hebben ontvangen, hetgeen door verweerder niet is betwist. Het tegendeel blijkt ook niet uit de gedingstukken. Dit betekent dat moet worden aangenomen dat het bezwaar wel is ingediend binnen de in artikel 41, derde lid, van de La gestelde termijn. Klaagster is ontvankelijk in zijn bezwaar.
De feiten
2.1
Bij ministeriële beschikking van 22 augustus 2017 heeft verweerder besloten een opleiding Kommies der Invoerrechten & Accijnzen in te stellen.
2.2
Klaagster is aangewezen als docent voor de opleiding Kommies der Invoerrechten en Accijnzen voor het opleidingsjaar 2017/2018.
2.3
De opleiding heeft plaatsgevonden van augustus 2017 tot september 2018.
2.4
Bij ministeriële beschikking van 18 juni 2018 heeft verweerder besloten om klaagster aan te wijzen als docent voor de opleiding Kommies der Invoerrechten en Accijnzen en om haar voor de maand maart 2018 een vergoeding toe te kennen van Afl. 3.143,33, bestaande uit Afl. 1.170,- voor “mentor”, Afl. 1.040,- het opstellen van een hertentamen IUD, Afl. 130,- voor de nabespreking van het tentamen IUD, Afl. 43,33 voor corrector tentamen IUD, Afl. 260,- voor surveillant tentamen IUD en Afl. 500,- voor lesmateriaal.
Het wettelijk kader
3. Artikel 2, lid m van de onder 2.1 genoemde ministeriële beschikking bepaalt dat de docenten een vergoeding ontvangen voor het opstellen van het lesmateriaal berekend naar de helft van het totaal aantal lesuren van een module vermenigvuldigd met de lesgeldvergoeding van Afl. 65,-. Deze vergoeding wordt ontvangen indien en nadat het lesmateriaal voldoet aan alle gestelde kwaliteitseisen.
De standpunten van partijen
4.1
Klaagster kan zich niet verenigen met de vastgestelde hoogte van de vergoeding voor lesmateriaal. Klaagster meent dat de vergoeding Afl. 2.015,- en niet Afl. 500,- dient te zijn. Klaagster stelt ter zitting dat zij 62 lesuren heeft gegeven. Conform het onder 3.1 genoemde artikel dient zij (62:2) x Afl. 65,- = Afl. 2.015,- te ontvangen, aldus klaagster.
4.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat er naar aanleiding van het begrotingstekort een overleg is geweest. Tijdens dit overleg is aangegeven dat het bedrag voor het lesmateriaal aangepast moest worden. Verweerder heeft aangenomen dat klaagster hiermee akkoord was. Aan alle docenten van de opleiding is Afl. 500,- voor lesmateriaal uitbetaald.
De beoordeling
5. Het gerecht overweegt dat niet in geschil is dat klaagster 62 lesuren heeft gegeven en dat het lesmateriaal aan de gestelde kwaliteitseisen heeft voldaan. Op grond van artikel 2, lid m, van de onder 2.1 genoemde ministeriële beschikking dienen de docenten een vergoeding te ontvangen voor het opstellen van het lesmateriaal berekend naar de helft van het totaal aantal lesuren van een module vermenigvuldigd met de lesgeldvergoeding van Afl. 65,-. Dit betekent dat verweerder aan klaagster een materiaalvergoeding van Afl. 2.015,- had moeten toekennen. Nu verweerder dit heeft nagelaten dient de bestreden beschikking in zoverre te worden vernietigd.
6. Het gerecht ziet in het vorenstaande aanleiding om de bestreden beschikking met toepassing van artikel 85 van de La te wijzigen in dier voege dat de materiaalvergoeding wordt bepaald op Afl. 2.015,-.
7. Verweerder zal op na te melden wijze in de proceskosten worden veroordeeld.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar gegrond;
- vernietigt de bestreden beschikking van 18 juni 2018, voor zover het de hoogte van de vergoeding voor het aantal lesuren betreft;
- wijzigt deze beschikking in dier voege dat de materiaalvergoeding wordt bepaald op Afl. 2.015,-;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de door klaagster voor dit geding gemaakte kosten aan rechtskundige bijstand, begroot op Afl. 700,-.
Deze uitspraak is gegeven door mr. M. Soffers, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 maart 2019, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.