In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 25 maart 2019 uitspraak gedaan op het bezwaar van klager, die een docentenvergoeding aanvroeg. Klager, vertegenwoordigd door mr. E. Duijneveld, had bezwaar gemaakt tegen de ministeriële beschikking van 18 juni 2018, waarin verweerder, de Minister van Financiën, Economische Zaken en Cultuur, een vergoeding van Afl. 500,- voor lesmateriaal toekende. Klager stelde dat hij recht had op een vergoeding van Afl. 2.340,-, gebaseerd op het aantal lesuren dat hij had gegeven. De zaak werd behandeld op zittingen op 21 januari en in februari 2019, waarbij klager en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigden van verweerder. Het gerecht oordeelde dat klager ontvankelijk was in zijn bezwaar, ondanks dat het bezwaarschrift na de termijn was ingediend, omdat hij aannemelijk had gemaakt dat hij de beschikking pas later had ontvangen. Het gerecht concludeerde dat de vergoeding voor lesmateriaal niet correct was vastgesteld en dat klager recht had op de hogere vergoeding. De bestreden beschikking werd vernietigd en de vergoeding werd vastgesteld op Afl. 2.340,-. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van Afl. 700,- aan klager.