ECLI:NL:OGAACMB:2019:15

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
11 maart 2019
Publicatiedatum
29 maart 2019
Zaaknummer
AUA201802537 en AUA201802538
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op het vertrouwensbeginsel in ambtenarenrechtelijke context met betrekking tot bijzondere vrijstelling van dienst

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, gaat het om een beroep van klager tegen beslissingen van de Minister van Algemene Zaken, Integriteit, Overheidszorg, Innovatie en Energie. Klager, die van 2009 tot 2017 volksvertegenwoordiger was, verzocht om een bijzondere vrijstelling van dienst (BVVD) zonder behoud van inkomen voor de periode van 1 november 2017 tot 31 oktober 2018. De Minister van Financiën en Overheidsorganisatie had in een beschikking van 6 maart 2018 aangegeven dat klager in aanmerking kwam voor BVVD voor de duur van één jaar, mits hij bewijs overlegde van zijn tewerkstelling als fractiemedewerker. Klager stelde dat hij erop mocht vertrouwen dat hij recht had op deze BVVD, maar de Minister stelde dat klager dit niet kon krijgen volgens de wet.

De bezwaren van klager werden op 28 januari 2019 behandeld. Het gerecht oordeelde dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel, er concrete toezeggingen van een bevoegd persoon moeten zijn gedaan. Het gerecht concludeerde dat klager niet voldeed aan de voorwaarden voor de BVVD, omdat hij geen salaris ontving voor zijn werkzaamheden als fractiemedewerker en er geen bewijs was van zijn aanstelling. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalde, en de bezwaren van klager werden ongegrond verklaard. De uitspraak werd gedaan op 11 maart 2019 door rechter M. Soffers.

Uitspraak

Uitspraak van 11 maart 2019
AUA201802537 en AUA201802538

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op de bezwaren van in de zin van de
Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[klager],

wonend in Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: de advocaat mr. P.M.E. Mohamed,
gericht tegen:
de Minister van Algemene Zaken, Integriteit, Overheidszorg, Innovatie en Energie,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER SUB 1 (AUA201802537),
gemachtigde: mr. M. Jansen (DWJZ),
en tegen:

de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER SUB 2 (AUA201802538),
gemachtigde: mr. M. Jansen (DWJZ).

PROCESVERLOOP

AUA201802537
Bij beschikking van 16 juli 2018 (hierna: de bestreden beschikking nr. 1) heeft verweerder sub 1 aan klager bericht dat, omdat hij met ingang van 27 november 2017 zijn ambtelijke werkzaamheden had dienen te hervatten, zijn ontvangen bedrag aan overbruggingsuitkering wordt gecorrigeerd door klagers ambtelijke bezoldiging daarop in te houden.
Op 15 augustus 2018 heeft klager daartegen bezwaar gemaakt bij het gerecht.
AUA201802538
Bij beschikking van 16 juli 2018 (hierna: de bestreden beschikking nr. 2) heeft verweerder sub 2 aan klager bericht dat hij zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vijf werkdagen, zijn werkzaamheden bij het Cuerpo Especial Arubano (CEA) dient te hervatten, op straffe van ontslag en terugvordering van zijn bezoldiging.
Op 15 augustus 2018 heeft klager daartegen bezwaar gemaakt bij het gerecht.
AUA201802537 en AUA201802538
De bezwaren zijn op 28 januari 2019 ter zitting behandeld, alwaar zijn verschenen klager bij zijn gemachtigde voornoemd, en verweerder bij zijn gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is nader bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De feiten

1.1
Klager was van 2009 tot en met 25 oktober 2017 volksvertegenwoordiger in de Staten van Aruba.
1.2
Vóór het bekleden van zijn politieke ambt was klager ambtenaar en werkzaam gesteld bij het CEA. Klager is conform artikel 2 van de Landsverordening voorzieningen gewezen politieke ambtsdragers en hun nabestaanden (Lvgpa) op 28 oktober 2017, zijnde de dag na zijn aftreden als Statenlid, van rechtswege in activiteit hersteld.
1.3
Bij verzoek van 27 september 2017 heeft klager verweerder verzocht om in aanmerking te komen voor bijzondere vrijstelling van dienst (BVVD) zonder behoud van inkomen voor de periode vanaf 1 november 2017 tot en met 31 oktober 2018.
1.4
Bij beschikking van 6 maart 2018 heeft de Minister van Financiën en Overheidsorganisatie beslist op het verzoek van klager van 27 september 2017. Hierin wordt klager bericht dat hij gezien artikel 2, tweede lid, van de Lvgpa recht heeft op BVVD gedurende dertig dagen, maar niet gedurende twaalf maanden. Om die reden wordt het verzoek afgewezen, met mededeling aan klager dat hij met ingang van 28 oktober 2017 in activiteit diende te worden hersteld en dat hij met ingang van 27 november 2017 zijn werkzaamheden bij het CEA diende te hervatten.
1.5
In de beschikking van 6 maart 2018 schrijft de Minister van Financiën en Overheidsorganisatie voorts:
‘Het hoofd van het Cuerpo Especial Arubano heeft medegedeeld dat hij geen bezwaren heeft om aan u voor de duur van één jaar BVVD z.b.v.i. te verlenen
in verband met uw toekomstige functie als fractiemedewerker. U wordt verzocht schriftelijk bewijs aan het Departamento Recurso Humano te overleggen dat u als fractiemedewerker werkzaam bent, onder vermelding van de ingangs- en einddatum alsmede het salaris dat u als fractiemedewerker ontvangt. Dit laatste houdt verband met de overbruggingsuitkering die u als gewezen politiek ambtsdrager ontvangt.
Zoals reeds geconstateerd diende u met ingang van 27 november 2017 uw werkzaamheden bij het Cuerpo Especial Arubano te hervatten. Wellicht door het uitblijven van een beschikking op uw verzoek om BVVD zonder behoud van inkomen, heeft u echter uw werkzaamheden nog niet hervat.
U wordt hierbij gesommeerd om zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen tien werkdagen na ontvangst van deze aanmaning uw werkzaamheden bij het Cuerpo Especial Arubano te hervatten dan wel schriftelijk bewijs van uw tewerkstelling als fractiemedewerker aan het Departamento Recurso Humano te overleggen’.
1.6
Tegen de beschikking van 6 maart 2018 heeft klager geen rechtsmiddel ingesteld.
1.7
Met een begeleidend schrijven, met dagtekening 29 maart 2018, heeft klager aan de Minister van Financiën en Overheidsorganisatie een verklaring, met dagtekening 28 maart 2018, van de voorzitter van Stichting Fractiemedewerker AVP (stichting) overgelegd. Hierin staat dat klager geen betaald werk verricht bij deze stichting en dat klager vanuit zijn partijlidmaatschap de fractie van de Arubaanse Volkspartij (AVP) bijstaat.
Standpunten van partijen
2.1
Klager beroept zich op het vertrouwensbeginsel en voert hiertoe – kort samengevat – aan dat hij, door te voldoen aan de sommatie van verweerder, zoals opgenomen in de beschikking van 6 maart 2018, namelijk het overleggen van een bewijs van tewerkstelling als fractiemedewerker, erop mocht vertrouwen dat tot 31 oktober 2018 sprake was van BVVD met overbruggingsuitkering.
2.2
Verweerders stellen dat, hoewel de beschikking van 6 maart 2018 ongelukkig is geformuleerd, klager geen BVVD gedurende één jaar heeft gekregen, dat hij dit volgens de wet ook niet kon krijgen en dat hij wist dat hij na dertig kalenderdagen zijn werkzaamheden bij het CEA diende te hervatten.
Het oordeel van het gerecht
3.1
Het gerecht overweegt hiertoe als volgt.
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is nodig dat aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. Uit de beschikking van 6 maart 2018 kan worden afgeleid dat klager in aanmerking komt voor de verzochte BVVD voor de duur van één jaar in verband met zijn toekomstige functie als fractiemedewerker mits hij een schriftelijk bewijs overlegt dat hij als fractiemedewerker werkzaam is, onder vermelding van de ingangs- en einddatum alsmede het salaris dat hij als fractiemedewerker ontvangt.
3.2.
Het gerecht is van oordeel dat klager met het overleggen van de onder 1.7. vermelde verklaring niet aan de voorwaarde heeft voldaan om in aanmerking te komen voor de verzochte BVVD. Immers uit de door klager overgelegde verklaring blijkt dat klager vanuit zijn partijlidmaatschap de fractie van de AVP bijstaat en onbetaald werk verricht. Reeds nu klager voor deze werkzaamheden geen salaris ontvangt, voldoet hij niet aan de gestelde voorwaarde. Voorts blijkt uit de verklaring niet dat klager in de functie van fractiemedewerker is aangesteld en ontbreekt in de verklaring eveneens een ingangs- en einddatum. Het beroep van klager op het vertrouwensbeginsel faalt.
3.3
De door klager (overige) aangevoerde bezwaargronden kunnen gelet op het vorenstaande niet tot het oordeel leiden dat verweerder ten onrechte het verzoek om toekenning van BVVD voor de duur van één jaar heeft afgewezen (AUA201802537). Verweerder heeft tevens hervatting van de werkzaamheden bij het CEA kunnen opdragen (AUA201802538). Verder zijn er geen bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan verweerder in redelijkheid tot een ander oordeel zou moeten komen.
3.4
De bezwaren van klager dienen dan ook ongegrond te worden verklaard.
3.5
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht :
verklaart de bezwaren ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. M. Soffers, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 maart 2019 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.