ECLI:NL:OGAACMB:2019:141

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
12 februari 2019
Publicatiedatum
7 mei 2020
Zaaknummer
CUR201903604
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de Regering van het Land Curaçao om te beslissen op het verzoek tot persoonsgebonden bevordering van een ambtenaar

In deze zaak heeft klager, een ambtenaar, op 16 augustus 2019 verzocht om uitvoering te geven aan een reeds door de minister van Justitie goedgekeurde persoonsgebonden bevordering naar schaal 8, ingaande 1 januari 2017. De Regering van het Land Curaçao, als verweerster, heeft echter geweigerd om op dit verzoek te beslissen. Klager heeft hierop op 27 september 2019 bezwaar gemaakt tegen deze weigering. De zaak is behandeld op 27 januari 2020, waarbij klager werd vertegenwoordigd door mr. Q.D.A. Carrega en verweerster door mr. J.G. Ricardo.

Het Gerecht in Ambtenarenzaken heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat volgens de Regeling ambtenarenrechtspraak een bezwaarschrift kan worden ingediend tegen een weigering om te beschikken. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is dertig dagen na de weigering. In dit geval was er echter sprake van een situatie waarin de verweerster niet binnen een redelijke termijn had beslist, wat leidde tot de conclusie dat het bezwaar ontvankelijk was, ondanks dat het binnen een maand na het verzoek was ingediend.

Het Gerecht oordeelde dat de verweerster binnen een kortere termijn dan de gebruikelijke vier maanden had moeten beslissen, gezien de eenvoud van de zaak en het feit dat het verzoek al eerder was goedgekeurd door de minister. Het Gerecht verklaarde het bezwaar van klager gegrond, nietig de weigering van verweerster en droeg verweerster op om binnen twee maanden een beslissing te nemen op het verzoek. Tevens werd verweerster veroordeeld tot het betalen van proceskosten aan klager ter hoogte van NAf 350,-.

Uitspraak

GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN CURAÇAO

Uitspraak
in de zaak van:

[klager],

wonende in Curaçao,
klager,
gemachtigde: mr. L.N. Asjes,
tegen

de Regering van het Land Curaçao,

zetelende in Curaçao,
verweerster,
gemachtigde: mr. J.G. Ricardo, werkzaam bij het Land Curaçao.

Procesverloop

Bij verzoekschrift van 16 augustus 2019 heeft klager verweerster verzocht om alsnog uitvoering te geven aan de door de minister van Justitie (de minister) reeds op
23 maart 2017 geaccordeerde persoonsgebonden bevordering van klager naar schaal 8 ingaande 1 januari 2017 (het verzoek).
Op 27 september 2019 heeft klager tegen de weigering van verweerster om op het verzoek te beslissen bezwaar gemaakt bij dit Gerecht (het bezwaar).
De zaak is behandeld ter zitting van het Gerecht op 27 januari 2020. Klager is verschenen bij mr. Q.D.A. Carrega, occuperende voor mr. L.N. Asjes. Verweerster werd vertegenwoordigd door mr. J.G. Ricardo.

Overwegingen

1. Artikel 35, eerste lid, van de Regeling ambtenarenrechtspraak (de RAr) bepaalt - voor zover relevant - dat een bezwaarschrift kan worden ingediend tegen een weigering om te beschikken of te handelen.
Artikel 41, eerste lid bepaalt dat het bezwaarschrift tegen een weigering moet worden ingediend binnen dertig dagen na de dag waarop de aangevallen weigering is uitgesproken. Het tweede lid bepaalt dat een orgaan wordt geacht de weigering tot het nemen van een beschikking of het verrichten van een handeling te hebben uitgesproken, indien het binnen de daarvoor bepaalde tijd of, waar een tijdsbepaling ontbreekt, binnen redelijke tijd een verplichte beschikking niet genomen of een verplichte handeling niet verricht heeft. In dit geval loopt de termijn van dertig dagen vanaf de dag, waarop de weigering geacht wordt te zijn uitgesproken.
2. De weigering om te beschikken wordt in de RAr niet als een afwijzende beschikking, noch als een goedkeurende beschikking gekwalificeerd. De mogelijkheid van het instellen van een rechtsmiddel tegen de weigering om te beschikken is primair een procedureel middel dat kan worden ingezet om het bestuursorgaan te bewegen tot besluitvorming. Gelet hierop dient een ontvankelijk bezwaarschrift ingediend door belanghebbende tegen de weigering om te beschikken gegrond te worden verklaard waarbij het bestuursorgaan moet worden opgedragen om alsnog binnen een bepaalde termijn een beschikking af te geven. Het Gerecht zal dan ook eerst de vraag beantwoorden of het bezwaar van klager ontvankelijk is.
3.1
Volgens vaste jurisprudentie van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken - zie bijvoorbeeld de uitspraak van 10 juli 2008 (RvBAz 2007/55, 56 en 57) - ontstaat, bij gebreke van een besluitvormingstermijn, een weigering om te beschikken na verloop van tussen de vier maanden en een jaar na het indienen van het verzoek, afhankelijk van de ingewikkeldheid van het verzoek en de bekendheid van het beschikkend orgaan met de desbetreffende materie.
3.2
Vast staat dat ten tijde van de indiening van het bezwaar één maand is verstreken sinds het verzoek. Verweerster concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar wegens premature indiening daarvan. Klager stelt dat in dit geval voldoende gronden aanwezig zijn om af te wijken van de hierboven genoemde minimale beslistermijn van vier maanden.
3.3
De vraag die dus moet worden beantwoord is welke beslistermijn als redelijk kan worden geoordeeld. Het Gerecht is van oordeel dat in dit geval van verweerster kon worden gevergd binnen kortere tijd dan de in de jurisprudentie gehanteerde minimale termijn van vier maanden een beslissing te nemen op het verzoek. Het Gerecht overweegt daartoe dat (i) verweerster onweersproken heeft gelaten dat het hier gaat om een reeds door de minister geaccordeerde voordracht, waardoor het door verweerster ter zake te nemen beslissing simpel van aard is, (ii) verweerster ter zitting heeft verklaard dat zij het verzoek als een herhaald verzoek beschouwt waarop klager in het verleden al een antwoord heeft gekregen en (iii) alles erop wijst dat het antwoord op het onderhavige verzoek niet anders zal luiden dan het eerdere. Op grond van deze bijzondere omstandigheden luidt de conclusie dat hier sprake is van een uitzonderlijk geval waarin in redelijkheid niet kan worden geoordeeld dat een beslistermijn van één maand prematuur is. Het Gerecht laat daarbij ook proceseconomische redenen meewegen. Klager kan daarom in zijn bezwaar worden ontvangen.
4. Nu vast staat dat verweerster niet heeft besloten op het verzoek van klager, is sprake van een weigering om te beschikken. Op grond van het voorgaande zal het Gerecht het bezwaar gegrond verklaren. Het Gerecht zal verweerster opdragen om binnen een termijn van twee maanden een beslissing te nemen op het verzoek.
5. Het Gerecht ziet aanleiding om te bepalen dat verweerster klager een vergoeding dient te betalen voor de door hem gemaakte proceskosten. Deze stelt het Gerecht naar analogie van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht vast op NAf 350,-, te weten 2 punten à NAf 700,- (1 punt voor het indienen van het bezwaar en 1 punt voor het bijwonen van de zitting), wegingsfactor 0,25 in verband met de relatieve eenvoud van de zaak.

Beslissing

Het Gerecht in Ambtenarenzaken:
  • verklaarthet bezwaar van klager
    gegrond;
  • verklaartde weigering van verweerster om te beslissen op het verzoek
    nietig;
  • draagtverweerster
    opom binnen twee maanden een beslissing te nemen op het verzoek;
  • bepaaltdat verweerster ten laste van de Landskas aan klager een bedrag van NAf 350,- dient te betalen als vergoeding voor de door hem gemaakte proceskosten.
Aldus gedaan door mr. A.J. Martijn, rechter in ambtenarenzaken, en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor beide partijen binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger of gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest, en in alle andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending van de uitspraak of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, hoger beroep open op de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken. Zie titel IV hoofdstuk 1 van de RAr.