ECLI:NL:OGAACMB:2019:139

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
16 december 2019
Publicatiedatum
19 december 2019
Zaaknummer
CUR201902769
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.M. Martinez
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van voorwaardelijk ontslag van een Calltaker Call Center bij de Centrale Meldkamer van het KPC wegens plichtsverzuim

In deze zaak gaat het om een voorwaardelijk ontslag van klager, een Calltaker bij de Centrale Meldkamer van het Korps Politie Curaçao (KPC). Klager werd op 20 mei 2019 door de Regering van Curaçao met toepassing van artikel 102, eerste lid, onder i, van het Besluit Rechtpositie Korps Nederlandse Antillen 2000, de disciplinaire straf van ontslag opgelegd. Dit ontslag zou echter niet ten uitvoer worden gelegd, tenzij klager zich binnen twee jaar schuldig zou maken aan een soortgelijk plichtsverzuim. Klager maakte bezwaar tegen dit besluit, waarna de zaak op 14 oktober 2019 ter zitting werd behandeld.

De zaak draait om de afhandeling van twee meldingen van een vrouw die in nood verkeerde. Klager ontving op 17 september 2017 een melding van de vrouw, die aangaf dat haar woning werd aangevallen. Klager heeft de melding doorgegeven aan de dispatcher, maar de politie kwam niet op tijd ter plaatse. Later werd de vrouw dood aangetroffen in haar woning. Klager werd verweten dat hij niet volgens de nieuwe werkinstructies had gehandeld door de melding niet te prioriteren in het systeem. Het Gerecht oordeelde echter dat klager in redelijkheid niet kon worden verweten dat hij niet conform de instructies had gehandeld, omdat er onduidelijkheid bestond over de toepassing van de nieuwe werkinstructies.

Het Gerecht concludeerde dat klager zijn werkzaamheden op een adequate manier had uitgevoerd en dat het verwijt van plichtsverzuim niet gerechtvaardigd was. Het bezwaar van klager werd gegrond verklaard en het strafbesluit werd vernietigd. De uitspraak werd gedaan door mr. N.M. Martinez op 16 december 2019.

Uitspraak

GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN CURAÇAO

Uitspraak
in de zaak van:

[klager],

wonende in Curaçao,
klager,
gemachtigde: A.V.E. Vilchez,
tegen

de Regering van Curaçao,

verweerster,
gemachtigde: mr. S.X.T. Hato, advocaat.

Procesverloop

Bij landsbesluit gedagtekend 20 mei 2019, door klager ontvangen op 3 juli 2019, heeft verweerster klager met ingang van de datum van dagtekening van het landsbesluit met toepassing van artikel 102, eerste lid aanhef en onder i, van het Besluit Rechtpositie Korps Nederlandse Antillen 2000 (het Rechtspositiebesluit) de disciplinaire straf van ontslag opgelegd met de bepaling dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij klager zich gedurende een termijn van twee jaren schuldig maakt aan een soortgelijk plichtsverzuim of aan enig ander ernstig plichtsverzuim (het strafbesluit).
Daartegen heeft klager bezwaar gemaakt.
Verweerster heeft een contramemorie ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van het Gerecht op 14 oktober 2019. Klager is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerster werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde, vergezeld door [X] ([Unithoofd]), Unithoofd Intake & Service bij het Korps Politie Curaçao (KPC).

Overwegingen

1. Klager is sinds 15 februari 2014 benoemd als ambtenaar van politie en is met ingang van 1 augustus 2015 in vaste dienst bij het KPC benoemd in de functie van Medewerker Intake & Service. Klager vervult echter feitelijk de functie van Calltaker Call Center bij de Centrale Meldkamer (CMK).
1.1
Op 17 september 2017 was klager werkzaam als Calltaker bij het telefoonnummer 917, welk nummer bestemd is voor niet-spoedeisende gevallen, toen hij rond 5.05 uur een telefonische melding kreeg van een vrouw (de meldster) die dringend verzocht om hulp omdat plotseling haar elektriciteit werd uitgeschakeld en haar woning met stenen werd bekogeld en vernielingen werden gepleegd door een persoon die haar woning wilde binnendringen. De meldster schreeuwde om hulp en vertelde dat zij alleen woont. Klager kon horen hoe in de achtergrond glazen vernield werden. Klager heeft de melding doorgegeven aan de dienstdoende dispatcher die een patrouille naar het adres van de meldster stuurde. De drie politieagenten die assistentie gingen verlenen hebben verklaard dat zij rondom de woning van de meldster hebben gelopen en dat zij niemand op het erf hebben gezien. Een van de agenten heeft verklaard dat hij kapotte ruiten zag, ook bij een raam zonder traliewerk. Via de ruiten hebben de agenten in de woning gekeken en hebben niemand gezien. Zij hebben geroepen dat de politie aanwezig was, maar daar is geen reactie op gekomen. Zij zijn weggegaan zonder dat zij in de woning zijn geweest en zonder contact te hebben gehad met de meldster. Rond 5.53 uur belde de meldster weer naar het telefoonnummer 917 en kreeg zij klager weer aan de lijn. Zij verklaarde dat zij al gebeld had, maar dat de politie niet ter plaatse was gekomen en dat zij zich schuil hield in haar slaapkamer. Zij verklaarde aan klager dat een man buiten haar woning vernielingen aan het plegen was. Ook verklaarde zij dat de man een vuurwapen bij zich had en schreeuwde dat de man haar ging vermoorden. Desgevraagd heeft zij een signalement van de man aan klager gegeven. Aan het eind van het gesprek kon klager horen dat de meldster een snurkend geluid maakte en dat het toen stil werd. De meldster is later op die dag dood in haar woning aangetroffen.
1.2
Op 21 september 2017 is aan klager door de Korpschef van het KPC (de Korpschef) de toegang tot politiedienstlokaliteiten ontzegd en op dezelfde dag heeft de Korpschef klager in kennis gesteld dat bij het bevoegd gezag een voorstel zou worden ingediend om tegen hem een disciplinaire procedure te beginnen, indien uit het onderzoek naar aanleiding van het voorval dat onder 1.1 is genoemd zou blijken dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim.
1.3
Bij brief van 21 december 2017 heeft de minister van Justitie (de minister) in afwachting van de schorsing van klager hem met ingang van deze datum buiten functie gesteld.
1.4
Bij brief van 15 maart 2018 heeft verweerster haar voornemen bekend gemaakt om klager de disciplinaire straf van ontslag op te leggen en hem in de gelegenheid gesteld om zich binnen zeven dagen na ontvangst hiervan schriftelijk tegenover de minister te verantwoorden (het eerste ontslagvoornemen).
1.5
Bij landsbesluit van 19 juni 2018 is klager met ingang van deze datum in het dienstbelang voor zes maanden in zijn ambt geschorst. Hiertegen heeft klager bezwaar gemaakt bij dit Gerecht. Dit bezwaar heeft hij op 20 september 2019 ingetrokken.
1.6
Bij brief van 16 januari 2019 heeft verweerster haar voornemen bekend gemaakt om klager de disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag op te leggen en hem in de gelegenheid gesteld om binnen zeven dagen na ontvangst hiervan schriftelijk tegenover de minister te verantwoorden (het tweede ontslagvoornemen). Bij het strafbesluit is aan dit voornemen uitvoering gegeven.
2. Op grond van artikel 102, eerste lid, onder i, van het Rechtspositiebesluit is, voor zover hier relevant, ontslag een van de disciplinaire straffen die aan een ambtenaar van politie kan worden opgelegd.
3. Het Gerecht dient te beoordelen of verweerster in redelijkheid tot de conclusie mocht komen dat klager zich aan een zodanig ernstige plichtsverzuim heeft schuldig gemaakt dat zij tot oplegging van een voorwaardelijk ontslag kon overgaan.
3.1
Verweerster stelt dat een voorwaardelijk ontslag gerechtvaardigd is omdat klager, kort gezegd, geldende werkinstructies niet heeft gevolgd op 17 september 2017 bij de afhandeling van twee meldingen van een vrouw die later op die dag dood in haar woning is aangetroffen. Het verwijt aan klager komt erop neer dat hij op 17 september 2017 te lang met de meldster heeft gesproken zonder de van haar verkregen gegevens in het computersysteem in te voeren en heeft nagelaten om conform de nieuwe werkinstructies de melding in het computersysteem te prioriteren zodat het voor de dispatcher kenbaar zou zijn met welke mate van urgentie de melding moest worden afgehandeld.
3.2
Vast staat dat conform de werkinstructies bij de CMK die tot 2014 golden, een call taker een spoedeisende melding die binnenkwam op het telefoonnummer 917 naar een call taker werkzaam bij het telefoonnummer 911 (het nummer bestemd voor spoedeisende zaken) of een dispatcher moest doorsturen zodat deze de melding kon prioriteren. Conform de nieuwe werkinstructies zou de call taker in een dergelijk geval zelf de melding dienen te prioriteren in het computersysteem zodat de dispatcher zou kunnen zorgen voor de verdere afhandeling. [Unithoofd] heeft ter zitting verklaard dat hij in 2015 presentaties heeft gegeven aan medewerkers van de CMK waarbij uitleg werd gegeven over de nieuwe werkinstructies.
3.3
Klager heeft ter zitting verklaard dat hij ooit een uitnodiging heeft gehad voor een voorlichtingsbijeenkomst over nieuwe werkinstructies maar dat hij die bijeenkomst niet heeft bijgewoond. Volgens hem worden de oude werkinstructies nog steeds toegepast binnen de CMK.
3.4.
Uit de verklaringen van de call takers en dispatchers die op 17 september 2017 dienst hadden, zoals opgenomen in het ‘Eindrapport disciplinair onderzoek Kaya Seru Machu’ (het Rapport), blijkt dat deze medewerkers hun werkzaamheden conform de oude werkinstructies uitvoerden en dat zij aldus ervan uit gingen dat uitsluitend call takers van het telefoonnummer 911 of dispatchers een binnengekomen melding prioriteerden (zie onder andere pagina 14 en 20 – 21 van het Rapport). Hieruit kan worden afgeleid dat het net als voor klager ook voor deze medewerkers niet duidelijk was dat zij conform de nieuwe werkwijze meldingen moesten afhandelen. Die onduidelijkheid komt voor rekening van verweerster. Hoewel dat van verweerster had mogen worden verwacht, heeft zij geen stukken overgelegd ter onderbouwing van de stelling dat de medewerkers van de CMK een officiële mededeling hebben gehad met ingang van welke datum de nieuwe werkinstructies moesten worden toegepast. Daarom kan aan klager in redelijkheid niet worden verweten dat hij niet conform de juiste werkinstructies heeft gehandeld door na te laten de melding in het computersysteem te prioriteren. Het betoog van verweerster faalt in zoverre.
3.5.
Voorts overweegt het Gerecht het volgende.
3.6
Vast staat dat klager meteen na de eerste melding aan de dispatcher mondeling heeft doorgegeven dat de meldster in nood was en ook gehoord heeft dat glazen ruiten kapot werden gemaakt. Ook staat vast dat de dispatcher naar aanleiding daarvan een patrouille naar het adres van de meldster heeft gestuurd. Verder is, nu dat onvoldoende is betwist door verweerster, aannemelijk geworden dat klager na de tweede melding, juist met het oog op het spoedeisend karakter van de melding, vanuit zijn zitplaats geschreeuwd heeft naar de dispatcher dat de meldster weer aan de telefoon was en aangevallen werd en vervolgens ook naar de deuropening van de kamer van de dispatcher is gelopen om haar te wijzen op de urgentie van het geval. Niet in geschil is dat de dispatcher naar aanleiding daarvan met het oog op het doen verlenen van assistentie aan de meldster contact heeft opgenomen met het wijkteam Montagne. Uit het voorgaande kan bezwaarlijk anders worden geconcludeerd dan dat het handelen van klager effectief is geweest omdat het bij beide meldingen ertoe heeft geleid dat de dispatcher meteen contact opnam met de collega’s die op het adres van de meldster assistentie moesten verlenen. Dat de dispatcher bij de tweede melding de keuze heeft gemaakt om naar het wijkteam te bellen in plaats van een urgent verzoek om assistentie te doen uitgaan, is naar het oordeel van het Gerecht niet een omstandigheid die aan klager kan worden verweten.
3.7
Gelet op het karakter van de meldingen, een bejaarde vrouw die alleen woont en die in de vroege ochtenduren van 17 september 2017 om hulp smeekt omdat een man met een vuurwapen bezig was vernielingen te plegen om zich toegang te verschaffen tot haar woning, heeft verweerster het verwijt dat klager te lang aan de telefoon was met de meldster en niet alle gegevens die hij op dat moment van de meldster ontving in het computersysteem heeft ingevoerd onvoldoende toegelicht. Juist gelet op het urgente karakter van beide meldingen lag het voor de hand dat klager, zoals hij dat ook heeft gedaan, de van de meldster afkomstige informatie meteen zou doorgeven aan de dispatcher in plaats van de meer tijdrovende exercitie om deze in het computersysteem in te voeren. Dat geldt zeker voor de tweede melding omdat klager kon horen dat de meldster waarschijnlijk in levensgevaar verkeerde. Overigens is namens verweerster ter zitting verklaard dat het vaker voorkomt dat call takers bij hoge urgentie mondeling informatie doorgeven aan de dispatchers zodat tijdig actie kan worden ondernomen en pas achteraf de informatie in het registratiesysteem invoeren. Aldus kan niet worden aangenomen dat klager door de manier waarop hij met die meldingen is omgegaan enig verwijt treft.
3.8
In het licht van het voorgaande kan het Gerecht verweerster niet volgen in haar stelling dat klager zijn werkzaamheden op een zodanige manier heeft uitgevoerd dat hij zich daarmee aan plichtsverzuim schuldig heeft gemaakt.
4. De slotsom van al het voorgaande is dat het bezwaar gegrond is en het strafbesluit vernietigd dient te worden. Hetgeen klager voor het overige heeft aangevoerd, behoeft in het licht van het voorgaande geen bespreking.

Beslissing

Het Gerecht in Ambtenarenzaken:
  • verklaarthet bezwaar
    gegrond;
  • verklaarthet strafbesluit
    nietig.
Aldus gedaan door mr. N.M. Martinez, rechter in ambtenarenzaken, en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2019 in tegenwoordigheid van mr. S.N. Aswani, griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor beide partijen binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger of gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest, en in alle andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending van de uitspraak of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, hoger beroep open bij de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken. Zie titel IV hoofdstuk 1 van de RAr.