ECLI:NL:OGAACMB:2019:138

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
13 december 2019
Publicatiedatum
19 december 2019
Zaaknummer
CUR201802432
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eervol ontslag van een ambtenaar wegens ongeschiktheid en plichtsverzuim

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao op 13 december 2019 uitspraak gedaan in een bezwaar van klager tegen zijn ontslag. Klager, die sinds 8 februari 2012 Teamleider HRM bij de Douane van het Land Curaçao was, werd per 1 juli 2018 eervol ontslagen op basis van artikel 103, eerste lid, onder f van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht (LMA). Dit ontslag was het gevolg van gedragingen die de dienstleiding in verlegenheid hebben gebracht en de positie van de leidinggevende ten opzichte van de vakbond en de personeelsleden hebben verzwakt. Klager maakte bezwaar tegen het ontslag, maar het Gerecht oordeelde dat de verweerster voldoende aannemelijk had gemaakt dat klager ongeschikt was voor zijn functie.

Het Gerecht overwoog dat bij een ongeschiktheidsontslag het bevoegde gezag concrete gedragingen van de ambtenaar moet kunnen aantonen. Klager betoogde dat verweerster onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn ongeschiktheid en dat het ontslag disproportioneel was, omdat hij niet was geconfronteerd met zijn tekortkomingen en geen verbetertraject had gekregen. Het Gerecht verwierp deze argumenten en concludeerde dat klager niet beschikte over de benodigde eigenschappen en mentaliteit om zijn functie op verantwoorde wijze uit te voeren. De gedragingen van klager werden als ernstig plichtsverzuim aangemerkt.

De uitspraak benadrukt het belang van collegiale en hiërarchische verhoudingen binnen de ambtelijke organisatie en bevestigt dat een ambtenaar verantwoordelijk is voor zijn handelen, vooral in een leidinggevende functie. Het Gerecht verklaarde het bezwaar van klager ongegrond en stelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat voor beide partijen binnen dertig dagen hoger beroep open bij de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken.

Uitspraak

GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN CURAÇAO

Uitspraak
in de zaak van:

[klager],

wonende in Curaçao,
klager,
gemachtigde: mr. D.I.E.I. Lichtenberg, advocaat,
tegen

De Regering van Curaçao,

verweerster,
gemachtigde: mr. Z.V.I. Isenia, werkzaam bij het Land Curaçao.

Procesverloop

Bij landsbesluit van 12 juni 2018, aan klager betekend op 27 juni 2018, is klaagster op grond van artikel 103, eerste lid, onder f van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht (LMA) met ingang van 1 juli 2018 ontslagen (het ontslagbesluit).
Klager heeft op 25 juli 2018 daartegen bezwaar gemaakt en dit bezwaar op
18 september 2018 aangevuld (het bezwaar).
Bij brief van 9 augustus 2019 heeft klager een aantal producties ingediend.
Het bezwaar is behandeld ter zitting van het Gerecht op 19 augustus 2019. Klager is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, die vergezeld was door de heer [L.], directeur bedrijfsvoering bij de Douane, de heer [R], HR-consulent bij de Douane, en mevrouw [V], voorheen ook werkzaam bij de Douane.

Overwegingen

1. Klager is op 8 februari 2012 benoemd in de functie van Teamleider HRM bij de Douane van het Land Curaçao (de Douane). Bij het ontslagbesluit is klager per 1 juli 2018 eervol ontslagen.
2. Verweerster heeft het ontslagbesluit gebaseerd op artikel 103, eerste lid, onder f van de LMA, waarin is bepaald dat een ambtenaar kan worden ontslagen wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken (het ongeschiktheidsontslag).
3. Bij een ongeschiktheidsontslag zal het bevoegde gezag concrete gedragingen van de betrokken ambtenaar aannemelijk moeten maken waaruit genoegzaam blijkt dat deze niet beschikt over eigenschappen, mentaliteit en/of instelling die nodig zijn voor het op goed wijze vervullen van zijn functie.
4. Tussen partijen is niet in geschil dat de functie van Teamleider HRM een staffunctie is en dat één van de belangrijkste taken die deze functionaris heeft is om advies uit te brengen aan de leiding over rechtspositionele aangelegenheden van het personeel van de Douane. Ook is niet in geschil dat de Teamleider HRM als het ware als een schakel fungeert tussen het management en het personeel van de douaneorganisatie. De Teamleider HRM ressorteert onder de directeur bedrijfsvoering.
5. Klager betoogt – kort samengevat – primair dat verweerster onvoldoende gedragingen van hem aannemelijk heeft gemaakt die grond kunnen vormen voor het oordeel dat hij ongeschikt is voor zijn functie in vermelde zin, subsidiair dat het ongeschiktheidsontslag disproportioneel is.
6. Het Gerecht is van oordeel dat van de in het ontslagbesluit beschreven gedragingen, verweerster in ieder geval aannemelijk heeft gemaakt dat klager:
zich zeer negatief heeft uitgelaten over zijn leidinggevende tegenover hoofden van de verschillende douaneposten en ook de vakbond;
geen gevolg heeft gegeven aan de instructies van zijn directe leidinggevende, nu hij:
 de door hem opgestelde conceptbrieven en/of adviezen over rechtspositionele aangelegenheden van de personeelsleden, die door zijn leidinggevende moesten worden ondertekend, zonder voorafgaand overleg met zijn leidinggevende heeft opgesteld en ter beschikking heeft gesteld aan de desbetreffende personeelsleden;
 de door hem opgestelde conceptbrieven en -adviezen over rechtspositionele aangelegenheden van personeelsleden, die door de Minister van Financiën of het managementteam moesten worden ondertekend, zonder voorafgaand overleg met zijn leidinggevende aan de desbetreffende personeelsleden ter beschikking heeft gesteld;
schriftelijk te kennen heeft gegeven geen gehoor te zullen geven aan het verzoek van zijn leidinggevende om rechtspositionele aangelegenheden eerst met hem te bespreken alvorens de concepten op te stellen;
schriftelijk te kennen heeft gegeven niet gehouden te zijn de door hem opgestelde conceptbrieven aangaande rechtspositionele aangelegenheden eerst met de leidinggevende te bespreken alvorens aan de desbetreffende personeelsleden ter beschikking te stellen.
7. Het Gerecht is tot dit oordeel gekomen op basis van de volgende door klager opgestelde stukken, waarvan hij een kopie bij de aanvulling op het bezwaarschrift
heeft overgelegd:
  • het interne memo van 16 oktober 2013, de tweede en de zesde alinea van de tweede pagina (productie D);
  • de brief van 1 november 2013, de eerste alinea van de derde pagina (productie G);
  • het interne memo van 12 december 2013, de eerste tot en met de vijfde alinea (productie I);
  • het verweerschrift van 8 juli 2014, de tweede alinea van de derde pagina (productie LVB).
8. Het betoog van klager dat het opstellen van conceptbrieven en -adviezen over rechtspositionele aangelegenheden onder zijn verantwoordelijkheid valt en dat hij daarom niet gehouden is om voorafgaand aan het concipiëren van dergelijke stukken eerst overleg te plegen met zijn leidinggevende slaagt niet. Het gaat immers hier om stukken waarvoor de directeur bedrijfsvoering (of een andere leidinggevende) de eindverantwoordelijkheid draagt, zodat van klager kon worden geëist dat hij eerst overleg pleegt over de inhoud van die stukken. Verder houdt de betwisting van klager dat hij conceptbrieven en/of -adviezen zonder toestemming van de leiding met de desbetreffende personeelsleden heeft gedeeld ook geen stand. Uit de hierboven genoemde brief van 1 november 2013 (de eerste alinea van de derde pagina) blijkt genoegzaam dat hij dat wel geeft gedaan. Daarin wordt de interim directeur van de Douane door klager als volgt bericht:
“(…) Anders is wel als ik, in gevallen waarbij personeelsleden mij hebben benaderd om hun rechtspositie te herzien en na maanden lang herhaaldelijk van de personeelsleden te horen moet krijgen dat de heer [L] hun keer op keer verteld zou hebben dat hij niets van mij zou hebben ontvangen om hierover te beslissen. Deze handeling is vaker voorgekomen waardoor het vertrouwen in mij als kersverse Teamleider bij de Douane verloren dreigde te gaan. Het is weleens voorgevallen dat ik bewijsmateriaal had moeten gebruiken om mijn goede naam te beschermen. (…)”
9. Verweerster heeft met het door haar aangevoerde voldoende aannemelijk gemaakt dat de onder punt 6 onder a en b genoemde gedragingen de dienstleiding in verlegenheid heeft gebracht ten opzichte van de personeelsleden en dat de positie van de leidinggevende ten opzichte van de vakbond en de personeelsleden is verzwakt.
10. De onder punt 6 genoemde gedragingen, in samenhang beschouwd, kunnen naar het oordeel van het Gerecht als ernstig plichtsverzuim worden aangemerkt. Klager heeft met die gedragingen blijk gegeven van onvoldoende gevoel voor collegiale en hiërarchische verhoudingen binnen de ambtelijke organisatie. De slotsom is dan ook dat klager niet beschikt over eigenschappen, mentaliteit en/of instelling die nodig is om op verantwoorde wijze bij de Douane te kunnen werken.
11. Klager betoogt voorts dat het ongeschiktheidsontslag disproportioneel is, omdat hij nimmer is geconfronteerd met zijn tekortkomingen en evenmin een verbetertraject aan hem is aangeboden. Dit betoog faalt ook. Uit de brief van 24 oktober 2013 van de interim directeur van de Douane blijkt weldegelijk dat klager reeds in een eerder stadium zowel schriftelijk als mondeling is gewezen op de voor de leiding onacceptabele gedragingen van zijn kant, waaronder zijn negatieve uitlatingen over zijn leidinggevende alsook het zonder toestemming verspreiden van interne stukken. Aan klager is destijds bij brief van 18 december 2013 een schriftelijke waarschuwing gegeven. Gelet hierop wordt een verbeterkans in dit geval niet zinvol geacht. Het had klager immers na die waarschuwing duidelijk moeten zijn dat hij zijn taken als Teamleider HRM op een zorgvuldige manier moest uitvoeren en zich van dergelijke gedragingen diende te onthouden.
12. Voor zover klager nog aanvoert dat zijn leidinggevende sinds oktober 2013 een persoonlijke vendetta tegen hem voert en hem weg wil hebben bij de Douane, zodat het ontslagbesluit zou berusten op onzuivere motieven, heeft hij dat niet aannemelijk weten te maken. Wat er verder ook zij van de wederzijdse verstandhouding, genoegzaam is gebleken dat klager ongeschikt was om zijn functie op verantwoorde wijze uit te voeren.
13. De slotsom is dat het bezwaar ongegrond is.
14. Voor toekenning van een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

Beslissing

Het Gerecht in Ambtenarenzaken verklaart het bezwaar ongegrond.
Aldus gedaan door mr. A.J. Martijn, rechter in ambtenarenzaken, en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor beide partijen binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger of gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest, en in alle andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending van de uitspraak of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, hoger beroep open op de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken. Zie titel IV hoofdstuk 1 van de RAr.