In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao op 13 december 2019 uitspraak gedaan in een bezwaar van klager tegen zijn ontslag. Klager, die sinds 8 februari 2012 Teamleider HRM bij de Douane van het Land Curaçao was, werd per 1 juli 2018 eervol ontslagen op basis van artikel 103, eerste lid, onder f van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht (LMA). Dit ontslag was het gevolg van gedragingen die de dienstleiding in verlegenheid hebben gebracht en de positie van de leidinggevende ten opzichte van de vakbond en de personeelsleden hebben verzwakt. Klager maakte bezwaar tegen het ontslag, maar het Gerecht oordeelde dat de verweerster voldoende aannemelijk had gemaakt dat klager ongeschikt was voor zijn functie.
Het Gerecht overwoog dat bij een ongeschiktheidsontslag het bevoegde gezag concrete gedragingen van de ambtenaar moet kunnen aantonen. Klager betoogde dat verweerster onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn ongeschiktheid en dat het ontslag disproportioneel was, omdat hij niet was geconfronteerd met zijn tekortkomingen en geen verbetertraject had gekregen. Het Gerecht verwierp deze argumenten en concludeerde dat klager niet beschikte over de benodigde eigenschappen en mentaliteit om zijn functie op verantwoorde wijze uit te voeren. De gedragingen van klager werden als ernstig plichtsverzuim aangemerkt.
De uitspraak benadrukt het belang van collegiale en hiërarchische verhoudingen binnen de ambtelijke organisatie en bevestigt dat een ambtenaar verantwoordelijk is voor zijn handelen, vooral in een leidinggevende functie. Het Gerecht verklaarde het bezwaar van klager ongegrond en stelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat voor beide partijen binnen dertig dagen hoger beroep open bij de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken.