Uitspraak
GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN CURAÇAO
[klager],
De regering van Curaçao,
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
verklaarthet bezwaar ongegrond.
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao geoordeeld over de intrekking van de benoeming van klager in de functie van Hoofd van Dienst-D bij het Agrarisch en Visserij Beheer. De intrekking vond plaats bij landsbesluit van 18 januari 2017, waarbij het eerdere besluit van 19 december 2016, waarin klager was benoemd, werd ingetrokken. Klager had op 23 januari 2017 een pro forma bezwaarschrift ingediend tegen deze intrekking, waarna de zaak op 24 juni 2019 ter zitting werd behandeld.
Klager stelde dat hij voldeed aan de functievereisten en dat zijn benoeming rechtsgeldig was, omdat hij feitelijk de functie al bekleedde. Hij betoogde dat de intrekking van zijn benoeming onterecht was, omdat hij niet was gehoord over het voornemen tot intrekking en geen inzage had gehad in de adviezen die tot deze beslissing hadden geleid. Klager voerde aan dat de landsverordening materieel ambtenarenrecht (LMA) niet voorziet in de mogelijkheid om een rechtsgeldig tot stand gekomen benoeming in te trekken zonder een nieuwe wervings- en selectieprocedure.
Verweerster, de regering van Curaçao, stelde echter dat de benoeming van klager niet rechtsgeldig was, omdat deze was geschied zonder de vereiste wervings- en selectieprocedure. De verweerster voerde aan dat klager niet voldeed aan de functievereisten en dat de benoeming in strijd was met het beleid dat sinds 2010 geldt, waarin is vastgelegd dat ambtenaren moeten solliciteren op vacante functies. Het Gerecht oordeelde dat de benoeming van klager inderdaad onterecht was, omdat deze niet was geschied volgens de geldende procedures en dat verweerster op goede gronden de benoeming had kunnen intrekken. De intrekking was dus rechtmatig en het bezwaar van klager werd ongegrond verklaard.
De uitspraak werd gedaan door mr. A.J. Martijn en is openbaar uitgesproken op 7 oktober 2019. Tegen deze uitspraak staat voor beide partijen binnen dertig dagen hoger beroep open bij de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken.