ECLI:NL:OGAACMB:2019:132

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
9 december 2019
Publicatiedatum
13 december 2019
Zaaknummer
AUA201700858
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen bevordering in ambtenarenrecht

In deze zaak heeft klaagster, een ambtenaar bij het Bureau Ondersteuning Verslavingszorg, bezwaar gemaakt tegen een landsbesluit van de Gouverneur van Aruba, waarin haar bevordering naar de rang van adjunct-commies werd vastgesteld. Klaagster heeft op 16 mei 2017 een bezwaarschrift ingediend, nadat zij op 21 november 2016 was bevorderd. Het gerecht heeft de ontvankelijkheid van het bezwaar beoordeeld aan de hand van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak. Klaagster stelde dat zij de bestreden beslissing op 17 april 2017 had ontvangen en dat zij binnen de gestelde termijn had gehandeld. Het gerecht oordeelde dat klaagster ontvankelijk was in haar bezwaar, maar dat er geen procesbelang aanwezig was. Dit omdat het bezwaar zich niet richtte tegen de bevordering zelf, maar tegen de functiebenaming in het landsbesluit. Het gerecht concludeerde dat de functiebenaming klaagster niet belette om tegen een eventuele latere afwijzing van een verdere bevordering op te komen. Uiteindelijk werd het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat klaagster geen procesbelang had. De uitspraak werd gedaan door mr. D.J. Jansen op 9 december 2019.

Uitspraak

Uitspraak van 9 december 2019
GAZA nr. AUA201700858

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar van:

[klaagster],

wonende in Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
gericht tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. M.P. Jansen (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 21 november 2016 no. 35 (het bestreden landsbesluit) heeft verweerder besloten om klaagster te bevorderen naar de rang van adjunct-commies, met vaststelling van de bezoldiging in schaal 6, dienstjaar 11.
Op 16 mei 2017 heeft klaagster daartegen een bezwaarschrift ingediend.
Verweerder heeft op 23 oktober 2017 een contramemorie ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 mei 2019 waar klaagster bijgestaan door haar gemachtigde en verweerder, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, zijn verschenen.
Klaagster heeft op 23 september nadere stukken overgelegd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De ontvankelijkheid

1.1
Op grond van artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken. Het derde lid van voornoemd artikel van de La bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, die indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen.
1.2
Klaagster heeft onweersproken aangevoerd dat zij de bestreden beslissing op 17 april 2017 heeft ontvangen. Gelet hierop gaat het gerecht ervan uit dat klaagster haar bezwaarschrift binnen de in artikel 41, derde lid, van de La bepaalde bezwaartermijn heeft ingediend. Zij is ontvankelijk in haar bezwaar.
De feiten
2.1
Klaagster is ambtenaar in vaste dienst bij het Bureau Ondersteuning Verslavingszorg (BOV). Zij is vanaf het jaar 2009 ter beschikking gesteld aan de Fundacion pa Maneho di Addiccion di Aruba (hierna: stichting).
2.2
Bij landsbesluit van 25 augustus 2009 heeft verweerder klaagster – met ingang van 1 maart 2007 - bevorderd naar de rang van hoofdklerk met vaststelling van de bezoldiging in schaal 5, dienstjaar 7.
2.3
Bij brief van 14 september 2015 heeft klaagster aan de minister van Justitie verzocht om haar in aanmerking te laten komen voor een bevordering naar de functie van afdelingshoofd conform de formatienota van de stichting. In die brief is – voor zover van belang – het volgende vermeld:
‘Begin december 2014 ben ik intern overgeplaatst naar de vrouwenafdeling (…) alwaar ik ingezet werd om de functie van administratieve medewerker te bekleden, echter door personeelstekort en de afwezigheid van het afdelingshoofd heb ik van 12 december 2014 t/m 28 februari 2015 het afdelingshoofd waargenomen. (…) Bovendien bekleed ik sinds 1 maart j.l. de functie van afdelingshoofd van de vrouwenafdeling. Naar aanleiding hiervan wil ik u vriendelijk verzoeken mij in aanmerking te laten komen voor een bevordering naar de functie van afdelingshoofd conform de formatienota FMAA.”
2.4
Bij landsbesluit van 21 november 2016 heeft verweerder klaagster – met ingang van 1 april 2014 - bevorderd naar de rang van adjunct-commies, met vaststelling van de bezoldiging in schaal 6, dienstjaar 11. In het landsbesluit is vermeld dat klaagster de functie van administratief medewerker bij het Bureau Ondersteuning Verslavingszorg bekleedt.
Standpunten van partijen
3.1
Klaagster bestrijdt niet de bevordering met ingang van 1 april 2014 naar de rang van adjunct- commies (schaal 6). Volgens klaagster is in de bestreden beslissing echter foutief opgenomen dat zij de functie van administratief medewerker bekleedt. Klaagster meent tevens dat zij per 5 december 2014 wederom in aanmerking komt voor een bevordering.
3.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat klaagster geen belang heeft bij een vernietiging van het landsbesluit nu zij het eens is met de uiteindelijke beslissing van het landsbesluit, namelijk de bevordering per 1 april 2014 naar de rang van adjunct-commies in schaal 6. Tevens voert verweerder aan dat de functie “hoofd vrouwenafdeling” niet bestaat en dat uit het verzoek van klaagster niet kan worden afgeleid dat zij ook voor een volgende bevordering in aanmerking wenste te komen.
De beoordeling
4.1
Het gerecht overweegt dat het landsbesluit waartegen klaagster opkomt niet is genomen door de minister van Justitie zodat deze in dit geval niet als verweerder kan worden aangewezen. Een en ander is in de kop van de uitspraak reeds tot uitdrukking gebracht.
4.2
Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, bijvoorbeeld de uitspraak van 23 mei 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BW6811) vloeit voort dat pas sprake is van (voldoende) processueel belang indien het resultaat, dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor die indiener feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van procesbelang.
4.3
Nu het bezwaar van klaagster tegen het bestreden landsbesluit zich niet richt tegen de bevordering of de gevolgen daarvan, maar tegen de in het landsbesluit vermelde functie van klaagster, is er naar het oordeel van het gerecht geen procesbelang aanwezig. De in het landsbesluit vermelde functiebenaming belet klaagster niet om bij eventuele latere afwijzing van een verdere bevordering, tegen die latere beslissing op te komen.
4.4
Het gerecht oordeelt dat het verzoek van klaagster ook ziet op een bevordering naar aanleiding van haar werkzaamheden als leidinggevende – vanaf december 2014 - bij de stichting. Op dit verzoek heeft verweerder echter nog niet beslist.
4.5
Dit leidt tot de slotsom dat klaagster geen procesbelang heeft bij deze procedure en het bezwaar niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 9 december 2019 in aanwezigheid van de griffier.
Ieder der partijen is bevoegd tegen een door het gerecht genomen met redenen omklede eindbeslissing als bedoeld in artikel 89, hoger beroep in te stellen (art. 97, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest, en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending of terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld (art. 98, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld door een beroepschrift aan de raad in te zenden ter griffie van die raad te Oranjestad (art. 98, tweede lid, LA).