ECLI:NL:OGAACMB:2019:126

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
2 december 2019
Publicatiedatum
4 december 2019
Zaaknummer
AUA201903718
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing en inhouding salaris van ambtenaar in het kader van disciplinaire procedure

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 2 december 2019 uitspraak gedaan op het verzoek van een ambtenaar, die door de Gouverneur van Aruba in zijn ambt was geschorst en wiens salaris volledig werd ingehouden. De ambtenaar, werkzaam bij het Departamento di Impuesto (DIMP), had bezwaar gemaakt tegen het landsbesluit van 19 september 2019, waarin zijn schorsing en de inhouding van zijn salaris waren vastgesteld. De ambtenaar stelde dat het besluit in bezwaar waarschijnlijk geen stand zou houden en dat hij door de inhouding van zijn salaris in zijn levensonderhoud werd geschaad. De verweerder, de Gouverneur, verdedigde zijn besluit door te stellen dat er voldoende gronden waren voor het voornemen tot ontslag van de ambtenaar, die zich schuldig zou hebben gemaakt aan plichtsverzuim en misbruik van zijn functie.

Het gerecht heeft de zaak behandeld in raadkamer, waarbij de ambtenaar werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. E. Duijneveld, en de verweerder werd vertegenwoordigd door mr. Y.F.M. Kaarsbaan. De voorzieningenrechter oordeelde dat de ambtenaar voldoende spoedeisend belang had bij het treffen van een voorziening, aangezien hij sinds september 2019 geen inkomsten meer had. Echter, het gerecht kwam tot de conclusie dat de schorsing en de inhouding van het salaris rechtmatig waren, gezien de ernst van de beschuldigingen en het voornemen tot ontslag. De voorzieningenrechter wees het verzoek van de ambtenaar af, met de overweging dat de bestreden beschikking in de bodemprocedure naar verwachting in stand zou blijven.

Uitspraak

Uitspraak van 2 december 2019
Gaza nr. AUA201903718

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek tot het treffen van een voorziening bij voorraad als bedoeld in
artikel 94 van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[verzoeker],

wonend te Aruba,
VERZOEKER,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelende te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. Y.F.M. Kaarsbaan (DRH).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 19 september 2019 (het bestreden landsbesluit), heeft verweerder onder andere besloten om verzoeker in zijn ambt te schorsen en het inkomen met ingang van de dag na dagtekening van het landsbesluit volledig in te houden.
Tegen dit besluit heeft verzoeker op 25 oktober 2019 bezwaar gemaakt bij dit gerecht.
Tevens heeft hij zich tot het gerecht gewend met een verzoek tot het treffen van een voorziening bij voorraad.
Het gerecht heeft het verzoek in raadkamer behandeld op 11 november 2019. Verzoeker is in persoon verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd, bijgestaan door de directeur van Departamento di Impuesto (DIMP), L.E. Gomez-Pieters.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Het wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 94 van de La kan een ambtenaar bij een met redenen omkleed verzoekschrift aan het gerecht in ambtenarenzaken een beslissing bij voorraad vragen in alle gevallen waarin een bezwaarschrift op grond van deze landsverordening kan worden ingediend, doch waarin ter voorkoming van onevenredig nadeel voor de ambtenaar, een onverwijlde voorziening wenselijk is.
Voor zover de toetsing aan het in artikel 94 van de La neergelegde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van het gerecht een voorlopig karakter en is dat niet bindend in de bodemprocedure.
1.2
Ingevolge artikel 95, eerste lid, van de La, kan het bevoegd gezag dat tot strafoplegging wenst over te gaan, van zijn voornemen aan betrokkene kennis geven. De kennisgeving vermeldt de disciplinaire straf die het bevoegd gezag voornemens is op te leggen, benevens de gronden die het daarvoor meent te hebben.
Ingevolge het tweede lid kan de betrokkene gedurende veertien dagen na ontvangst der kennisgeving een bezwaarschrift inzenden bij het gerecht in ambtenarenzaken.
Ingevolge het derde lid heeft het gerecht van de inzending van het bezwaarschrift binnen drie dagen na ontvangst aan het bevoegd gezag kennis. De zaak wordt verder als een gewoon bezwaar behandeld en het gerecht neemt in de plaats van het bevoegd gezag de beslissing die naar zijn oordeel genomen behoort te worden.
1.3
Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, door het bevoegde gezag disciplinair worden gestraft.
Ingevolge het tweede lid omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Ingevolge het derde lid sluit een strafvervolging wegens een feit dat mede een plichtsverzuim inhoudt, een disciplinaire strafoplegging wegens datzelfde feit niet uit.
1.4
Ingevolge artikel 87, eerste lid, van de Lma kan, onverminderd het bepaalde in artikel 82, de ambtenaar door het bevoegde gezag worden geschorst in zijn ambt:
a. (…)
b. wanneer hem door het bevoegde gezag het voornemen tot bestraffing met onvoorwaardelijk ontslag is te kennen gegeven of hem van de oplegging van deze straf mededeling is gedaan;
c. (…).
1.5
Ingevolge artikel 89, tweede lid van de Lma kan tijdens de schorsing ingevolge artikel 87, onderdeel b, tot de in de strafaanzegging of -oplegging genoemde datum van ingang van het ontslag, het inkomen geheel of gedeeltelijk worden ingehouden. Het niet ingehouden gedeelte van het inkomen kan aan anderen dan aan de ambtenaar worden uitbetaald.
De feiten
3.1
Verzoeker is ambtenaar en werkzaam bij DIMP als invorderingsmedewerker.
3.2
Op 27 september 2018 heeft een medewerker van het Fiscale inlichtingen en opsporingsteam (Fiot) aan de directeur van de DIMP (hierna: de directeur) bericht dat in een digitale werkmap bij de DIMP onregelmatigheden zijn geconstateerd.
3.3
Bij beschikking van 29 september 2018 is aan verzoeker de toegang tot het kantoor van de DIMP ontzegd.
3.4
Op 4 oktober 2018 heeft de directeur de Centrale Accountantsdienst verzocht om onderzoek te verrichten. Tevens heeft de directeur aangifte gedaan bij de landsrecherche.
3.5
Bij beschikking van 10 november 2018 is de onder 3.3 genoemde toegangsontzegging met zes weken verlengd.
3.6
Bij landsbesluit van 19 december 2018 is verzoeker met toepassing van artikel 87 sub c van de Lma in zijn ambt geschorst met ingang van de dag na dagtekening van het landsbesluit, tot op de dag waarop het bevoegd gezag een besluit heeft genomen omtrent de disciplinaire strafoplegging.
3.7
Bij brief van 25 maart 2019 heeft verweerder verzoeker in de gelegenheid gesteld om zich te verantwoorden.
3.8
Bij brief van 25 juni 2019 heeft verweerder met toepassing van artikel 95 van de La verzoeker in kennis gesteld van zijn voornemen tot het aan verzoeker opleggen van disciplinair ontslag. Verweerder schrijft onder andere:
“(…)
Naar aanleiding van een e-mail bericht van een medewerker van het Fiscale inlichtingen en opsporingsteam (…) is onderzoek verricht naar onregelmatigheden in het computersysteem. De medewerker van het Fiscale inlichtingen en opsporingsteam heeft in haar digitale werkmap een restitutie ter goedkeuring ontvangen op 27 september 2018. In de middaguren van dezelfde dag heeft voornoemde medewerker gezien dat dit gegeven niet meer in haar digitale werkmap beschikbaar was. Uit ingesteld onderzoek blijkt dat u hierbij betrokken was.
U wordt verweten dat u als ambtenaar:
- opzettelijk misbruik heeft gemaakt van uw functie om iets te doen teneinde enig voordeel voor een ander te verkrijgen;
- een gift of een belofte daartoe aan een derde heeft verzocht en heeft aangenomen voor het in uw bediening iets te doen of na te laten te doen;
- onwaarheden heeft verklaard inzake een zogenaamde voorrangsbrief in uw email van 27 september 2018 aan o.m. uw teamleider en de controlemedewerker/coördinator.”
(…)
De Centrale accountantsdienst was reeds begonnen met een administratief onderzoek waarbij zij een interview hebben gehouden met de betrokken belastingplichtige.
(…)
U werd middels brief van 25 maart 2019 (DRH/512geh) van het bevoegd gezag in de gelegenheid gesteld om u ten aanzien van het u verweten gedrag c.q. plichtsverzuim te verantwoorden. U heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
(…)
Zowel uit het onderzoek als de verklaring van de belastingplichtige blijkt dat u zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim.
Uit eerdergenoemd onderzoek blijkt dat u handelingen heeft verricht die ertoe hebben geleid dat de belastingplichtige voornoemd een voorrangsbehandeling heeft gekregen, terwijl er geen voorrangsbrief in zijn/haar dossier te vinden is. Tevens heeft u de schulden van de belastingplichtige laten blokkeren in september 2018. Deze blokkade heeft ertoe geleid dat de openstaande schulden van de belastingplichtige niet zijn verrekend alvorens de restitutie uit te betalen. Ook heeft u bij de belastingplichtige een bedrag in rekening gebracht gelet op het bedrag dat u hem/haar bespaard hebt door hem/haar te hebben geholpen.
(…)”
3.9
Bij het bestreden landsbesluit van 19 september 2019, heeft verweerder onder andere besloten om verzoeker in zijn ambt te schorsen en het inkomen met ingang van de dag na dagtekening van het landsbesluit volledig in te houden.
De standpunten van partijen
3.1
Verzoeker verzoekt om het bestreden landsbesluit van 19 september 2019 te schorsen. Aan zijn verzoek legt verzoeker ten grondslag dat het bestreden landsbesluit in bezwaar waarschijnlijk geen stand zal houden. Er is enkel sprake van een voornemen bij verweerder om verzoeker te ontslaan. Het salaris dient doorbetaald te worden. Verweerder heeft geen rekening gehouden met de persoonlijke situatie van verzoeker. Door de gehele inhouding van zijn salaris kan hij niet in zijn levensonderhoud voorzien. Een voorziening is noodzakelijk ter voorkoming van een onevenredig nadeel.
3.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij bevoegd is om het gehele salaris in te houden op grond van artikel 89, tweede lid Lma juncto artikel 87 sub b Lma. Er zijn voldoende gronden om tot het voornemen tot ontslag te komen. Verzoeker heeft misbruik gemaakt van zijn functie. Hij heeft de formele procedure inzake restituties niet gevolgd. Hij had de schulden van een belastingplichtige niet mogen blokkeren nu de belastingplichtige geen beroep heeft gedaan op de verjaringstermijn. Verzoeker heeft geld verzocht ten einde de belastingplichtige te helpen. Verzoeker heeft getracht de belastingplichtige te bevoordelen en heeft hiertoe een gift of een belofte verzocht en deze in ontvangst genomen. Het plichtsverzuim is aan verzoeker toe te rekenen.
De beoordeling
4.1
Een verzoek om een voorziening bij voorraad kan worden toegewezen als redelijkerwijs kan worden betwijfeld of de bestreden beschikking in de bodemprocedure in stand zal blijven.
4.2
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker voldoende spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorziening bij voorraad omdat hij sinds september 2019 geen inkomsten meer heeft.
De schorsing
5.1
De voortzetting van de schorsing (het bestreden landsbesluit) is gebaseerd op het voornemen tot bestraffing met onvoorwaardelijk ontslag ingevolge artikel 87, eerste lid, aanhef en onder b van de Lma (zie 1.4). Het gaat hier derhalve om de bevoegdheid van een bestuursorgaan om een ordemaatregel te treffen.
5.2
De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om verzoeker te schorsen, nadat hem de mededeling is gedaan van het voornemen hem te bestraffen met onvoorwaardelijk ontslag. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter dat ingevolge vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (vergelijk uitspraak van 25 november 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO7645) de vraag dient te worden beantwoord of het voornemen op een toereikende grondslag berust. Voor het antwoord op die vraag is niet beslissend of van de beschikbare gronden een zodanige overtuigingskracht uitgaat dat daarop de bestraffing met onvoorwaardelijk ontslag kan worden gebaseerd, maar of daaraan voldoende gewicht kon worden toegekend om te komen tot het voornemen van die bestraffing.
5.3
Ten tijde van het nemen van het bestreden landsbesluit beschikte verweerder over de resultaten van een intern onderzoek en een interview die door de Centrale Accountantsdienst is gehouden met de betrokken belastingplichtige. Verzoeker heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid zich te verantwoorden. Naar het voorlopig oordeel zijn de vermoedens van verweerder voldoende concreet omschreven in de voornemensbrief (zie 3.8). Het betreft het vermoeden dat verzoeker opzettelijk misbruik heeft gemaakt van zijn functie ten einde enig voordeel voor een ander te verkrijgen, daartoe een gift of een belofte aan de belastingplichtige verzocht en aangenomen en onwaarheden heeft verklaard inzake een zogenaamde voorrangsbrief. De voorzieningenrechter overweegt dat de informatie waarop de verdenking is gebaseerd, voldoende reëel en ernstig is om het bestreden schorsingsbesluit te rechtvaardigen.
De inhouding van het salaris
6.1
De inhouding van het salaris is gebaseerd op artikel 89, tweede lid van de Lma (zie 1.5). Verweerder kan op grond van dit artikel tijdens de schorsing tot de in de strafaanzegging of -oplegging genoemde datum van ingang van het ontslag het inkomen geheel of gedeeltelijk inhouden.
6.2
Naar het voorlopige oordeel van het gerecht heeft verweerder in redelijkheid kunnen besluiten om tot inhouding van het inkomen van verzoeker over te gaan, nadat hem de mededeling is gedaan van het voornemen hem te bestraffen met onvoorwaardelijk ontslag. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter dat de rechterlijke toets in deze terughoudend dient te zijn, nu het hier een discretionaire bevoegdheid van verweerder betreft. De volledige inhouding van het inkomen doorstaat naar het voorlopige oordeel deze beperkte rechterlijke toets. Verweerder heeft doorslaggevende betekenis mogen toekennen aan de ernst van het aan verzoeker verweten plichtsverzuim.
7. Nu geen van de door verzoeker aangedragen gronden doel treft, betwijfelt het gerecht niet dat de bestreden beschikking in de bodemprocedure in stand zal blijven. Voor het treffen van een voorziening bij voorraad bestaat daarom geen aanleiding. Het verzoek wordt derhalve afgewezen.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J.H. van Suilen, rechter, en uitgesproken in raadkamer op maandag, 2 december 2019, in tegenwoordigheid van de griffier.
Ingevolge het bepaalde in artikel 94, lid 4, Landsverordening ambtenarenrechtspraak staat tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel open.